Mr. J. H. JONAS,
Regeling aangaande enkele rechtshandelingen
met betrekking tot landbouwgronden
Hypotheekbewaarder te Rotterdam
Bij Koninklijke Boodschap van 6 Juli 1948 is bij de Staten-Generaal
aanhangig gemaakt een wetsontwerp onder bovenstaande titel, te
noemen Wet Rechtshandelingen Landbouwgronden.
Lezing van het Ontwerp voert tot de conclusie dat aan bepaalde
regels zullen worden onderworpen het contractueel overdragen van
land hetzij om niet, hetzij onder bezwarende titel en overeenkomsten
tot vestiging, verlenging, overdracht en afstand van een zakelijk recht
van erfpacht, opstal, beklemming of vruchtgebruik op „land", voor
zover die rechten voor langer dan 25 jaren zijn gevestigd. Overeen
komsten over die laatste zakelijke rechten voor korter tijd worden
thans bestreken door het Pachtbesluit. De speciale regelen zijn in het
kort deze, dat alle overeenkomsten terzake aan de goedkeuring van
de Grondkamers worden onderworpen om het beoogde effect te sor
teren. Waarbij aan die Grondkamers de taak toevalt om te zorgen dat
de landbouwbelangen zo goed mogelijk worden behartigd.
Anders is de taak der Prijzenbureaux ten aanzien van de overige
onroerende goederen. Daar alleen beoordeling van de tegenprestatie,
dus prijscontrole. In het Ontwerp wordt van de Grondkamers in de
eerste plaats behartiging van het landbouwbelang gevraagd en daar
naast ook een oordeel over de hoegrootheid van de tegenprestatie.
Vandaar dat hier ook de overeenkomsten om niet in het toezicht wor
den betrokken.
Nodig is dus weer een afbakening van de gebieden waarop deze
beide lichamen zullen moeten werken. En zo vindt men in art. 1 een
begripsbepaling van „land", „landbouw" en van andere uitdrukkingen
in deze wet voorkomende. „Bos" en „woeste grond" worden in artikel
1 ook onder het begrip „land" gebracht. In art. 2 (met maar even zeven
leden) wordt gezegd dat de overeenkomst tot overdracht enz. van
„land" de goedkeuring van de Grondkamer behoeft. Ook voor de
openbare veiling is deze nodig, naast een prijsvaststelling. Dit wordt
in een aparte titel van het Ontwerp uitgewerkt (artt. 10 tot en met
13). Niet duidelijk is wat bedoeld wordt in lid 1 sub b van art. 2 met
vruchtgebruik waarop art. 2 van het Pachtbesluit niet toepasselijk is.
Het zou neerkomen op een vruchtgebruik voor langer dan 25 jaar.
Echter het vruchtgebruik is een recht waarvan de duur afhankelijk is
van het leven van een persoon. Men zou dus kunnen stellen, dat het
recht van vruchtgebruik noch onder het Pachtbesluit, noch onder deze
wet zal vallen. Terwijl het Vervreemdingsbesluit Onroerend Goed ook
niet van toepassing is op dit recht. Dit laatste besluit spreekt ook niet
van afstand, wijziging of verlenging van een zakelijk recht. Waaruit
de conclusie zou kunnen worden getrokken, dat elke transactie met
onroerend goed voor zover het een recht van vruchtgebruik betreft,
zonder meer in de openbare registers kan worden overgeschreven,
omdat de bewaarder moeilijk kan uitmaken of men wellicht met „land"