25 te maken heeft. Ook bij overdrachten om niet zal dit zelfde gelden, zodat de voorschriften van art. 9 lid 1 niet toegepast kunnen worden voor deze gevallen. In het Besluit 219/1940 gewijzigd bij 103/1942 werd daarom in art. 4 een verklaring van een notaris geeist, of het overgedragene al dan niet was „land". Artikel 2 lid 3 bepaalt dat de goedkeuring van de Grondkamer moet worden gevraagd door tussenkomst van een notaris, hoewel de Mi nister van Justitie ook aan anderen dit kan vergunnen, zodat met andere woorden de makelaars weer kunnen worden ingeschakeld. In artikel 4 vindt men de voorschriften die de Grondkamer bij zijn oordeel over het contract moet hanteren om het landbouwbelang zo veel mogelijk te bevorderen. Deze zijn erop gericht een rationeel ge bruik van de bodem te handhaven en te verkrijgen, versnippering te voorkomen en c.q. de verkaveling te verbeteren. In de Memorie van Toelichting wordt uitvoerig ingegaan op deze taak. Het blijft echter een open vraag of door een preventief toezicht op rechtshandelingen met „land" een merkbare invloed ten goede op de opgesomde gebreken, die vele van onze landbouwbedrijven aankleven, zal worden verkregen. Dat verdergaande versnippering zal worden belet is een winstpunt, maar had op eenvoudiger wijze kunnen worden bereikt. Men denke niet gering over het vele wefk dat deze wet aan de Grondkamers zal bezorgen. In artikel 4 worden geen bepalingen aangetroffen over de persoon van de verkrijger bij het contract, zoals in de besluiten uit de bezet tingstijd. Met andere woorden het adagiumboerenland in boerenhand is niet aanleiding geweest tot het formuleren van deze wetsartikelen, al komt het even om de hoek kijken bij de openbare veiling van „land waar de Grondkamer over de toewijzing beslist en het begrip „agra risch gegadigde" zijn intrede doet, met als bepaling dat dit is diegene die het land zal gebruiken voor de uitoefening van het landbouwbe drijf. Ook de bepalingen uit titel IV die aan de zittende pachter een recht van voorrang bij verkoop toekennen, hebben deze tendens, echter hierop zijn weer uitzonderingen en ook kan de Grondkamer anders beslissen in verschillende gevallen. In de Memorie van Toelichting wordt over het adagium als zodanig niet gesproken. Wel wordt daar opgemerkt, dat door het erfrecht ongewenste splitsingen kunnen worden veroorzaakt, maar dat men in die materie thans niet durfde in te grijpen wegens de vele belangrijke vraagstukken van burgerlijk recht die hierbij een rol spelen. Zonder invoering van een speciaal boerenerfrecht zal men op dit gebied geen goede resultaten kunnen behalen. In artikel 5 vindt men de bepalingen die de Grondkamer moeten leiden bij het beoordelen van de toelaatbare tegenprestatie, waarbij soms ook het Prijzenbureau en de Directeur van het Staatsbosbeheer een functie zullen hebben (artikel 6). Terwijl in artikel 7 de gevallen worden geregeld waar men in contact komt met nationaal-, streek-, uitbreidings- of wederopbouwplan of wel dat Gedeputeerde Staten beslissen, dat in een bepaald geval de niet-agrarische bestemming de voorkeur verdient.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1949 | | pagina 27