VERSCHILLENDE ONDERWERPEN
Prof. Dr. G. J. A. GROND
Bodembeweging tengevolge van mijnbouw
31
verklaarde de koop nietig op grond van dwaling in de zelfstandigheid
der zaak. Immers, overwoog hef Hof, dat toen koper uitdrukkelijk
vroeg aan verkoper of het al dan niet ging om Joods bezit en duidelijk
te kennen gaf geen Joods bezit te willen kopen, moest volgens het
Hof verkoper dit hebben begrepen en was er voor de koper geen
aanleiding zelf nog eens een onderzoek in te stellen nu verkoper het
tegendeel verzekerde en koper dus mocht aannemen dat dit was
onderzocht. Verkoper werd dus veroordeeld tot teruggave van de
betaalde 2500.en de kosten van de gedingen.
In het tijdschrift Bestuurswetenschappen van September 1948 (op
genomen in de bibliotheek voor Kadaster en Landmeetkunde) komt
een artikel voor van de hand van Mr. J. M. C. Witvliet getiteld
„Onteigening en herverkaveling ten behoeve van de Wederopbouw".
De schrijver behandelt hierin de Ontwerpen van de wet op de
Materiële Oorlogsschade en Regeling van de Wederopbouw en wel
voornamelijk de onteigening in verband met de schadeloosstelling.
Hieruit blijkt dat thans bij de uitvoering van het Koninklijk Besluit
F. 67 „een commissie tot het aanhoren van bezwaren" werkzaam is.
Ook bij het tweede ontwerp zal een dergelijke commissie nuttig
werk kunnen doen hoewel deze wet evenmin als F. 67 deze commissie
kent. Het schijnt in de bedoeling te liggen toch dezelfde weg in te
slaan.
Tot slot enige beschouwingen over de herverkaveling, waarin de
schrijver tot de conclusie komt, dat uit de opgedane ervaringen met de
Wederopbouw wellicht de nodige gegevens kunnen worden geput om
een algemene stedelijke ruilverkavelingswet tot stand te brengen.
November 1948. J. H. T
Bijzonder Hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Delft:
(Verslag van de lezing, gehouden op het 8e Congres der N.L.F. te
Utrecht, op 30 October 1948.)
Door de ontginning van de steenkoollagen ontstaan „verzakkingen",
die mijnschade" tengevolge hebben. Teneinde de mijnschade aan de
oppervlakte zoveel mogelijk te beperken, is het noodzakelijk studie
te maken van de spanningen en spanningsverschijnselen, of misschien
is het beter te spreken van ontspanningsverschijnselen, in de onder
grondse werken-zelf.
Gedurende een reeks van jaren zijn bij de Staatsmijnen nauw-