e dun
!\z.
35
is B' D L. Nu is L S Sx
S I cotg x
Si cotg y.
Stelt men cotg X en cotg y F, dan krijgt men L IX
h Y.
Hieruit volgt dat men slechts op evenveel plaatsen als men ge
steentesoorten wil onderscheiden de doorgang van het hoofdbreukvlak
hoeft waar te nemen, om op eenvoudige wijze vergelijkingen te kunnen
opstellen, waaruit de cotangenten der breukhoeken voor de afzonder
lijke gesteentesoorten kunnen worden berekend.
Neemt men meer waarnemingen, dan zijn deze volgens de methode
Prof/ is/
^Eesfeen/e-saon
Ci 1
h'
feesteenfesoart-
Afbouw
dy -ö
1'
der kleinste vierkanten te vereffenen.
Deze berekeningsmethode verschafte als waarden van de breuk-
hoeken voor zandsteen 90° en voor leisteen 67°. De berekening van
de breukhoeken in de deklaag, die uit verschillende grondsoorten
bestaat, die minder bekend zijn dan de carboonlagen, levert meer moei
lijkheden, temeer daar bij grote dikte van de deklagen rekening moet
worden gehouden met gebogen breukvlakken.
Op verschillende wijzen is getracht het vraagstuk ter bepaling van
tengevolge van mijnbouw te verwachten-verzakkingen op te lossen.
Bij de Staatsmijnen wordt dit probleem opgelost met behulp van een
methode, die, gedeeltelijk mathematisch, zich aansluit aan de verrichte
waarnemingen. Deze methode is van Meijers.
Nemen we aan dat de ligging der lagen horizontaal is. Een punt P
aan de oppervlakte ondervindt de invloed van een cirkelvormig ont
ginningsoppervlak, waarvan de straal R wordt bepaald door de hoogte
li van het desbetreffende punt boven de ontginning, en de hoek van
uiterste inwerking van de invloed der ontginning, de z.g. grenshoek