60
lastgeving. Juist hierdoor heeft dit vraagstuk zoveel aan gewicht
gewonnen, gewicht waarin ook deelt de vraag naar doel en betekenis
van de publicatie van akten in de openbare registers van art. 671 B.W.
In verband hiermee moge ik nog eens wijzen op de beschouwingen
over art. 1910 B.W. zoals die in de meeste handboeken te vinden zijn.
Beschouwingen die ten slotte een scherpe afbakening vonden in het
bekende arrest van de Hoge Raad van 9-2-1940 (W.P.N.R. 3683).
Genoemd artikel, ten onrechte geplaatst in de titel die handelt over
het bewijsrecht, geeft antwoord op de vraag in hoeverre na déze over
eenkomsten (contre-lettres) gesloten in afwijking van de oorspronke
lijke overeenkomst (acte ostensible) verbindend zijn voor derden. Men
heeft hierbij te denken aan het geval, dat de oorspronkelijke akte is
gepubliceerd, doch dat de nadere overeenkomst tussen dezelfde par
tijen die de gepubliceerde akte wijzigt of aanvult niet geopen
baard is. In iQio schreef Mr. Thiel hierover zijn dissertatie ,,De goede
trouw van derden". Scholten geeft in zijn Zakenrecht hierop als com
mentaar: ,,uit het karakter van de overschrijving als openbaarmaking
„der akten mag worden afgeleid dat de inhoud van de titel geacht
„wordt zo te zijn, als hij in het register werd overgeschreven. Op niet
•.gepubliceerde bedingen mag tegenover derden geen beroep worden
„gedaan". De verkoper, die dus in de overgeschreven akte kwijting
gaf voor de koopsom, kan wel aan zijn koper, maar niet aan derden
voorhouden, dat die betaling in werkelijkheid niet plaats vond (vgl.
art. 1302 B.W.). Een grote moeilijkheid bij deze kwestie leverde
de tekst van het artikel 1910 op. Immers er wordt gezegd, dat de
nadere overeenkomst bewijs oplevert (men leze en hierover bestaat
geen strijd „verbindend is") tussen partijen, hun erfgenamen of
rechthebbenden. Dus is de rechtverkrijgende van koper, b.v. de hypo
thecaire crediteur, nu toch gebonden aan de voor hem onbekende
contre-lettre t De Hoge Raad ontkende dit in zijn arrest van 9 Februari
194°- Onder rechthebbenden moeten slechts worden verstaan de op
volgers onder algemene titel. Zo deed zich in 1912 het geval voor, dat
iemand aan zijn zuster bepaalde onroerende goederen verkocht onder
beding dat hij deze te allen tijde terug zou kunnen kopen. Dit beding
werd niet gepubliceerd. Toen hij na enige tijd van dit beding ge
bruik wilde maken, bleek dat zijn zuster die goederen had doorver
kocht aan haar zoon. Deze laatste was opvolger onder bijzondere
titel en daarom niet aan het beding gebonden (rechtbank te Zutphen).
Of zoals de H.R. 9-2-'40 uitmaakte „met rechthebbenden in 1910
„worden niet bedoeld zij, die in goed vertrouwen op de inhoud van
„de schijnakte hun recht onder bijzondere titel aan een der partijen
„ontlenen".
Gezien het bovenstaande moet het dus als minder juist worden be
schouwd te zeggen, dat de strijd tussen de voorstanders van het
positieve en het zogenaamde negatieve stelsel alle belang verloren
heeft. De strijd is naar een ander en ruimer gebied overgebracht. In
I933 kon Scholten nog schrijven: bescherming van het vertrouwen
op de overgeschreven titels kent onze wet wel, van het vertrouwen op
het „register in het algemeen" niet. Sindsdien heeft het vraagstuk van
de bescherming van derden zoveel belangstelling getrokken, dus afge-