63
het besluit F 67, dat de tendens schijnt te hebben artikel 160 van de
Grondwet over boord te zetten.
De in dit art. 29 genoemde moeilijkheden, die moeten worden opge
lost, zullen echter wel alleen betrekking hebben op de voorschriften
omtrent de bouwnijverheid. Het besluit F 67 is eigenlijk een soort
samenvoeging van drie bezettingsregelen die tot onderwerp hadden
„wederopbouw", „onteigening in verband met de wederopbouw" en
„de bouwnijverheid" en waarvan de bepalingen hier en daar letterlijk
in het besluit F 67 zijn overgenomen. De drie samenstellende delen zijn
nog in dat besluit te onderscheiden. Zo heeft de Minister van Finan
ciën bij aanschrijving van 16 Februari 1948, nr. 141 al te kennen ge
geven dat z.i. art. 17 van het besluit F 67 alleen geldt voor de weder-
opbouwaangelegenheden in engere zin, waarvoor vrijstelling van rech
ten in bezettingstijd al was verleend, doch niet voor de bouwnijver-
heidsafdeling van het besluit.
Art. 29 verwijst ook wel naar art. 12, doch niet naar art 13, dat over
de onteigening gaat.
Indien er dus moeilijkheden ontstaan over de ligging van de nieuwe
grens, die is ontstaan door een onteigening krachtens het besluit
F 67, dan geldt niet art. 29, doch zal belanghebbende zich m.i. tot de
rechtbank kunnen wenden althans nu, op een tijdstip dat geen
noodrecht meer geldt en hij zal geen genoegen behoeven te nemen
met een „rectificatie" van het College van Algemene Commissarissen
voor de Wederopbouw, die wel eens weinig met zijn belangen zou
kunnen stroken. (Het arrest van de H.R. van 25 Juni 1948, N.J.
1949, nr. 8, is hiermede niet in strijd.)
De krachtens de Grondwet aangewezen rechter in geschillen over
de eigendom zal hier alleen kunnen beslissen en t.a.v. de grenslijn
volgens welke is onteigend zal de rechter zich ook wel laten voor
lichten door de landmeter, die grensuitzetting zal verrichten uit de
gegevens van de grondkaart of, als hij die vroeger heeft opgemeten,
uit zijn veldwerk bevattende de tijdens de aanzegging aanwezige
afpaling.
Hij die onteigent zal behoorlijk dienen te weten wat en hoever hij
onteigent, anders heeft er geen onteigening plaats gehad of er nu is
„aangezegd" of niet.
Mr. Witvliet zegt nu wel dat veelal het herbouwplan, het uitbrei
dingsplan of het incidentele bouwplan nog niet gedetailleerd zijn vast
gesteld als met woningbouw moet worden begonnen, doch in dat geval
kan men toch een gedeelte onteigenen en later, als er meer grond nodig
blijkt te zijn, een nieuwe onteigening bewerkstelligen. Anders hangt
alles in de lucht; er is toch altijd nog zoiets als een eigendomsrecht
blijven bestaan in onze wetgeving en als men een aanslag doet op die
eigendom moet precies vaststaan om welk object het gaat.
Nu er een andere toestand is ontstaan dan in 1945, vlak na de be
vrijding, toen er geen uur met de nieuwbouw gewacht mocht worden,
nu moet het ook uit zijn met het trekken van lijnen op een kaart, zonder
behoorlijke verkavelingsplannen, die in het terrein getoetst en zo moge
lijk uitgezet en opgemeten zijn.