139
ting van Amsterdam wordt gebruikt, heb ik indertijd vastgesteld in
overleg met Dr. P. J. A. Adriani, toen Inspecteur van de Registratie te
Amsterdam, thans Hoogleraar in het belastingrecht te Amsterdam.
Prof- Adriani zag in deze verklaringen een begin van bewijs zo zich
tussen partijen of hun rechtsopvolgers later moeilijkheden mochten
voordoen over de aangewezen grenzen. Ze laten evenwel het zij
hier uitdrukkelijk opgemerkt de mogelijkheid tot een afwijkende
rechterlijke beslissing volkomen open.
Dergelijke toepassingen brengen, na vrij en volledig overleg met
de belanghebbenden, verouderde en onzekere kadastrale toestanden in
overeenstemming met de in het rechtsgevoel van partijen levende
eigendomstoestand. Zij maken een eind aan het bestaan van een groot
aantal ongewenste tenaamstellingen waartoe een administratie, uit
sluitend opgebouwd uit datgene wat is gepubliceerd, onherroepelijk moet
leiden. Zo'n administratie immers, waarin als boze geesten tenaam
stellingen rondspoken die hun betekenis zo zij deze mochten hebben
gehad reeds lang hebben verloren, houdt geen rekening met de
levende werkelijkheid. Zij negeert het belangrijke instituut van de
eigendomsverkrijging door verjaring en houdt geen rekening met de
feiten die door de Commissie-Hof in jaargang 1947 blz. 150 e.v. en
door mij in de reeds eerder genoemde artikelen van dit tijdschrift
zijn genoemd. Zij dreigt alle contact met het leven te verliezen en zal,
zoals ik al eens meer heb gezegd, daardoor oorzaak zijn van de in
de volksmond bekende uitspraak „het Kadaster is in de war". Men
houde zich daarom aan de realiteit en verwachte in tegenspraak met
hetgeen Mr- Res in de laatste alinea op blz. 22 zegt, niet, dat het
publiek bereid zou zijn ten overstaan van een notaris absoluut niet
in het rechtsbewustzijn levende overeenkomsten van koop of verkoop
te sluiten, waarbij zeer dikwijls dan nog perceelsgedeelten van een
hypotheek zouden moeten worden ontslagen, die er, omdat de zgn.
verkoper er nooit eigenaar van is geweest, n.b. nooit op gerust kan
hebben. Zulke „overdrachten" veranderen aan de rechtstoestand van
de percelen niets, ze kosten het publiek geld en dienen in wezen slechts
om de kadastrale administratie in het juiste spoor te houden. Men zie
hiervoor ook jaargang 1940 blz. 31.
Ik merkte reeds op dat het in enkele gevallen mogelijk zal zijn dat
de burgerlijke rechter in een proces de door partijen bij de hermeting
aangewezen grenzen op juridische gronden negeert. Tegenover de
enkele fouten die dus blijkbaar door de delimitatie in de administratie
zijn geslopen en die, door overschrijving van het vonnis, gemakkelijk
verbeterd kunnen worden, staat echter het grote aantal gevallen waarin
een veranderde tenaamstelling de bevestiging is van een reeds lang
erkende eigendomstoestand.
Hoe het door Mr. Bes vermelde proces zal aflopen, zal uiteraard
afhangen van de argumenten die door de partijen naar voren worden
gebracht en van de waarde die de rechtbank zal hechten aan de ver
klaringen die de landmeter, eventueel als getuige-deskundige opge
roepen, naar aanleiding van de plaats gehad hebbende delimitatie
in het belang van de gedaagde partij zal kunnen afleggen-