110
nergens aangegeven. Ook over de grootte van de hoek cp wordt in de
handboeken weinig of niets vermeld. Wat betreft de afstand a vindt
men meestal opgegeven, dat deze lengte in de meeste gevallen slechts
bij benadering bekend behoeft te zijn.
Het leek mij wel interessant dit probleem eens wat nader te bekijken.
Als eis stelde ik bij dit onderzoek, dat de overgangen berekend moeten
worden met een nauwkeurigheid van A d dmgr (Ad kan bijv. op i
gesteld worden) en ik vroeg mij af, welke speling in o, e en <p toe
gelaten mag worden voor de overgang een waarde A d dmgr anders
wordt.
Wordt de speling in de afstand a genoemd Ao, en wordt Ad
i gesteld, dan kan worden afgeleid
Aa a en A a in meters, d in decimale graden)
d 0,000 I v
of in benadering A a
Deze laatste vergelijking is in het overgangsnomogram opgenomen.
Gebruikt worden de twee buiten-
ste schalen (A a en d) en de
scharnierlijn, die van een verde
ling voor a is voorzien. In het
voorbeeld (o 1875 m, e
6,45 m en cp 9,4000) blijkt
A a 5,80 m te worden, hetgeen
behoorlijk groot is, maar toch
weer niet zo groot dat met een
uit een topografische kaart uit-
gepaste waarde van a genoegen
mag worden genomen. Neemt
men als elementen: a 1875 m>
d= +0,0323 e 30,25 menif 00,1850, dan
wordt gevonden
d 1,0140 en Aa 0,18 m.
Er zijn nu voor de bepaling van
de afstand a vrij behoorlijke coör
dinaten van het centrum nodig.
Wordt e 6,45 m, <y 9,4000 (als in het eerste voorbeeld) en
a 5500 m, dan isd 0,0110 en A a 50,0 m. Men heeft
dus nu een speling van 50 m in de afstand a voordat de overgang
1 dmgr anders wordt.
Het lijkt mij dat uit het voorgaande de volgende conclusie mag
worden getrokken
Alleen bij kleine waarden van de overgang grote afstand a, kleine
excentriciteit en/of scherpe hoek ymag een ruwe bepaling van a
worden gebruikt. In verreweg de meeste gevallen zal een uitpassing uit
een kaart niet nauwkeurig genoeg zijn en zullen van het centrum eerst
benaderde coördinaten bepaald moeten worden. Wordt a betrekkelijk