A.J. LEENHOUTS
Gebruik van
een ruitervizier op een waterpasinstrument
Opzichter Rijkswaterstaat, Groningen.
In de waterbouwkunde komt het herhaaldelijk voor, b.v. bij rivier
verbetering of wegenaanleg, dat het opmeten van het tracé en het
waterpassen van de profielen met een instrument gebeurt, nl. met een
waterpasinstrument met graadcirkel. Een bezwaar hiervan is, dat een
enkele maal de jalon buiten het gezichtsveld van de kijker valt (b.v.
als het tracé een dijk passeert)dan kan men zich behelpen met een
jalon van 4 m of een equerre, maar dat blijft behelpen. Een equerre
is „ein unvergnügendes Instrument"lange jalons helpen alleen bij
dalende lijnen en men moet ze dagelijks meeslepen, terwijl ze maar een
enkele maal nodig zijn.
Door mij is een instrumentje ontworpen en nu enkele jaren ge
bruikt, dat deze moeilijkheid veel eenvoudiger en m.i. beter oplost, en
zo klein en licht is, dat het zonder bezwaar in de binnenzak van de
jas vervoerd kan worden, nl. een „ruitervizier" dat op de kijker van
het waterpasinstrument wordt geplaatst en waarvan hier de beschrij
ving volgt.
De voorzijde V (zie fig.) heeft een opening O met een dunne me
taaldraad d ervoor gespannen (diameter ca 0,1 mm) de achterzijde
A heeft een smalle spleet tussen twee wangen w, die verplaatsbaar
zijn (breedte ca 0,3 mm). De schroefgaatjes laten nl. wat ruimte voor
verschuiving. De zadels zx en z2 dienen om het vizier op het water-
pasinstrüment te plaatsen (hier een klein instrument van Wild). Het
boorgat G moet nauwkeurig passen om de kop van het regelschroefje.
Het voorgedeelte kan iets draaien om het asje a door de schroefjes
R en 5" te verzetten en het achtergedeelte kan iets heen en weer
schuiven doordat de schroefjes M en N wijde boorgaatjes hebben.
De spleet en het metaaldraadje moeten in een verticaal vlak liggen,
dat evenwijdig is met de optische as van de kijker. Men regelt het
vizier aldus
Eerst wordt de draad in het voorgedeelte verticaal gesteldj b.v. door
te zichten op een schietlood, dat in een bakje olie hangt. Daarna
wordt de spleet evenwijdig aan de draad gemaakt door te richten,
liefst op een ver verwijderde fabrieksschoorsteen of kerktoren. Boven
en onder in de spleet moet de waarneming gelijk zijn. Tenslotte brengt
men de spleet op de juiste plaats door de kijker op een ver verwijderd
object te richten en het achtergedeelte te verschuiven tot vizier en
kijker hetzelfde beeld geven.
Bij een waterpasinstrument van ander fabrikaat moet de vorm van
het vizier natuurlijk aangepast worden en kan het wenselijk zijn er
een apart schroefje in te plaatsen voor het boorgat G. Daarmee voor
komt men ontregeling van het stelschroefje.