199 1949/277- Hoge Raad, u Januari 1949. De kantonrechter had iemand veroordeeld wegens uitwegen op een Rijksweg zonder ontheffing (art. 8 Verkeerswet tegen Lintbebou wing). Vast stond, dat in 1928 een vergunning tot uitwegen voor het perceel was verleend. Het vonnis van de kantonrechter berustte hierop, dat oorspronkelijk op het perceel een winkel en een loondorsinrichting waren gevestigd, later een autosloperij, wat natuurlijk een veel inten siever gebruik van de uitweg meebracht. De Rechtbank oordeelde, evenals de Hoge Raad en de p-g., dat het tegenwoordig gebruik van de uitweg was als het gebruik dat plaats vond ten tijde van de indie ning van het ontwerp Wet op de Lintbebouwing. De Hoge Raad noem de het huidige gebruik in wezen overeenkomstig het vroegere gebruik in de zin van art. 8 lid 4 der Wet. En dus mag de autosloper blijven uitwegen zonder strafbaar te zijn. 1949/346- Rechtbank Amsterdam, 10 Mei 1949. Een Jodenhuis was door de N.G.V. verkocht in 1943. Op deze „ver koop" was 1000 registratierecht geheven. Door een rechtsherstel- procedure was de „koper" het huis weer kwijtgeraakt. Deze eiste nu zijn betaalde registratierecht terug en kreeg van de Rechtbank gelijk. Immers partijen hadden bij het minnelijk rechtsherstel verstaan, dat de akte van 1943 als nietig was te beschouwen en wel in die zin. dat overschrijving ervan ten hypotheekkantore niet heeft geleid tot wijziging van de eigenaarsrechten en dus was hier geen akte houdende een overdracht onder bezwarende titel van onroerende zaken als be doeld in art. 27 van de Registratiewet. 1949/347. Rechtbank Utrecht, 11 Februari 1948. Een sloot tussen twee erven was vervuild en door de koeien gedeel telijk dichtgetrapt en gedaagde had een deel met grond aangeplempt en van een beschoeiing voorzien, zodat de oorspronkelijk wel 3 a 3,5 m brede sloot nu was geworden tot een greppel, waarover men gemak kelijk kon heenstappen. Volgens de Rechtbank zou het aanplempen en beschoeien aanleiding kunnen zijn gedaagde te veroordelen dit ongedaan te maken, echter het vervuilen van de sloot en het dichttrappen door de koeien zijn natuurlijke verschijnselen, die voor beide oevereigenaren de verplich ting medebrengen voor gezamenlijke rekening de zaken in de vorige toestand te herstellen. Nu eiser alleen gedaagde daarvoor wilde laten opkomen en niet door hem was aangetoond in hoeverre de natuurlijke oorzaken hier een rol hadden gespeeld, moest zijn eis worden afge wezen. Rotterdam, 26 Juni 1949. J- H. J.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1949 | | pagina 45