dat de uiteindelijke detailweergave, uitgedrukt in het scheidend ver
mogen, daaronder heeft geledendit verlies in scheidend vermogen
van „slechts" 20 is voor het blote oog echter niet waarneembaar.
tfTw Vrin cïc vvüCtZ^Cc.
Bij de fotografie ten behoeve van de kartografie komen enkele
problemen naar voren die elders in de fotografie slechts zelden of
in het geheel niet ontmoet worden.
Allereerst is daar natuurlijk het feit dat aan een camera geen vaste
opstelling gegeven kan worden. Verder is hier niet alleen de vliegsnel-
heid van betekenis, doch zijn dit ook de steeds voorkomende camera-
Fig. 9. Door de vliegsnelheid verplaatst zich het beeld van het object (het aard
oppervlak) gedurende het moment van belichting over het focaalvlak van de
camera. De hierdoor ontstane onscherpte stelt grenzen aan de belichtingstijddeze
maximum toelaatbare belichtingstijd is afhankelijk van de vliegsnelheden (hier
180, 220 en 240 km/h), van de toegestane onscherpte (in dit voorbeeld is A X
0,04 mm en 0,02 mm) en van de schaal (dus van de verhouding brandpuntsafstand
vlieghoogte).
trillingen en de bewegingen van het vliegtuig ten gevolge van remous.
In figuur 9 is de maximum toelaatbare belichtingstijd aangegeven
voor verschillende vliegsnelheden en voor verschillende opnameschalen.
Indien men bijv. als eis stelt, dat de onscherpte ten gevolge van de ver
plaatsing van het beeld op de plaat een waarde A X 0,04 niet over
schrijdt, dan zal voor een opnameschaal 1. 10.000 niet langer belicht
mogen worden dan 1/is0 sec. Van even grote betekenis kan het vibre
ren van de camera zijn. Een schematische voorstelling daarvan wordt
in figuur 10 gegevenvooral rotatiebewegingen hebben op de scherpte
een zeer ongunstige invloed. Dat cameratrillingen van een meetbare
grootte kunnen zijn blijkt uit figuur 11, waar een door ons uitge
voerde meting grafisch is geregistreerd. Ook de bewegingen van