239
as der camera niet zuiver loodrecht stond op het aanzuigbord van het
origineel (draaiing om een verticale en/of horizontale as).
De evenwijdigheid van voorwerp- en beeldvlak werd gecontroleerd,
nadat tevoren een berekening was uitgevoerd. Langs de zijden van de
camera gemeten bleek inderdaad een lengteverschil van 6,5 mm
aanwezig te zijn, waarvoor tevoren 7,3 mm berekend was.
2e Proef. Hierna werd de optische installatie van het Kadaster te
Amsterdam ingeschakeld. Deze leverde een diapositief van hetzelfde
Fig. 2.
origineel, hetgeen na het uitvoeren van dezelfde soort uitpassingen en
berekeningen een heel wat gunstiger resultaat opleverde (zie fig. 2).
Tenslotte werd voor de ie proef nog een berekening uitgevoerd door
projectieve aansluiting aan 4 punten, waardoor de niet-evenwijdigheid
van beeld- en voorwerpvlak werd geëlimineerd.
De hieruit gevonden afwijkingen zijn niet groot en van geen prac-
tisch belang, temeer omdat hierin nog andere niet te vermijden foutjes,
als uitpassings-onnauwkeurigheden verdisconteerd zijn (zie fig. ib).
De geschetste methode is dus mijns inziens voor het Kadaster van
veel belang en wel geschikt, mits aan de optische installatie de nodige
aandacht wordt besteed.