243
bekende methoden wordt bereikt door gebruik te maken van de rich
tingscosinussen voor het vastleggen van de richting van lijnen.
Het enige bezwaar dat men tegen de publicaties zou kunnen aan
voeren is, dat iedere foutentheoretische beschouwing ontbreekt, zodat
niet kan worden beoordeeld welke nauwkeurigheid tenslotte in de
berekende coördinaten en oriënteringen wordt bereikt. Overigens kan
de bestudering ieder worden aanbevolen, niet in het minst om de
elegante en puntige wijze waarop de problemen worden gesteld en
opgelost. Ongeacht de practische betekenis der methoden dragen zij
m.i. niet onbelangrijk bij tot verdieping van het inzicht in de mogelijk
heden der fotogrammetrische puntsbepaling. In het bijzonder zij nog
gewezen op een triangulatiemethode waarbij gebruik gemaakt wordt
van een combinatie van horizontale ,en verticale parallaxen voor het
berekenen van de elementen der relatieve oriëntering.
Van der Weele
Karl Reicheneder: Fehlertheorie und Ausgleichung von Rau-
tenketten in der Nadirtriangulation. 98 blz., 20 X 30 cm, Akademie-
Verlag, Berlin, 1949. 11.DM. (Veröffentlichungen des Geodati-
schen Institutes in Potsdam, Nr. 1.)
De in deze verhandeling ontwikkelde foutentheorie sluit in hoofd
zaak aan op de in 1934 door Buchholtz gepubliceerde, die de vereffe
ning van een ruitenketting behandelt uitgaande van de gemeten hoeken
als onafhankelijke en even nauwkeurige fundamentele waarnemingen.
Hoewel men bewondering kan hebben voor de grondige en van
grote vaardigheid in het hanteren van de formules getuigende wijze
waarop Reicheneder het probleem dat hij zich gesteld heeft tot een
oplossing brengt, moeten toch uit een oogpunt van foutentheorie en
van fotogrammetrie enkele bezwaren tegen dit werk gemaakt worden.
Op blz. 1 wordt vastgesteld, dat de direct of indirect bepaalde
waarnemingsgrootheden als van elkaar onafhankelijk beschouwd
moeten kunnen worden. Gezien in het licht van de onlangs door
Prof. Tienstra x) gepubliceerde theorie is het voldoende hier te eisen,
dat van de waarnemingen de nauwkeurigheids- of gewichtstensor
bekend is.
Op dezelfde blz. wordt opgemerkt dat, hoewel door de toepassing
van hoekmetingen in plaats van richtingsmetingen de hoeveelheid
waarnemingen niet onbelangrijk toeneemt, deze meerdere arbeid geen
nauwkeurigheidswinst oplevert. Dit geldt natuurlijk alleen voor een
zeer bepaalde manier waarop deze waarnemingen voor de bereke
ning worden verwerkt. In het algemeen is deze uitspraak echter
onjuist.
Als fundamenteel bezwaar tegen de basis van de opgebouwde theorie
moet worden genoemd, dat de aanname, dat de gemeten richtingen
als onafhankelijk, dus correlatievrij, kunnen worden beschouwd, op
geen enkele wijze aannemelijk wordt gemaakt. Wanneer men echter
1) Buil. Géod.