244 deze vraag op de keper beschouwt, blijkt al heel gauw, dat corre latievrijheid zo goed als uitgesloten is. In hoeverre bij bovengenoemde aanname van een bruikbare benadering sprake is, blijkt hier niet, maar is, op grond van de ervaring van ondergetekende, als zeer onwaar schijnlijk te beschouwen. In het algemeen is het te betreuren, dat een omvangrijk werk als het onderhavige wordt opgezet en uitgevoerd zonder dat men zich van de deugdelijkheid der grondslagen vooraf behoorlijk overtuigt. Het gevolg is, dat de practische waarde der resultaten zeer twijfelachtig wordt. Met de gewichtsaanname voor de richtingsmeting, waarbij alleen onderscheid gemaakt wordt tussen richtingen naar hulppunten en naar nadirpunten is het al niet beter gesteld als met de correlatievrijheid. Het ontbreken van elk fundament voor deze aanname vermindert de waarde der resultaten aanzienlijk. Tegen de algebraische methoden die worden toegepast voor de afleiding der formules is weinig in te brengen. Daarvoor is de naam, van de auteur al voldoende waarborg. Men kan zich slechts afvragen of het. toepassen van een berekeningswijze met gebruikmaking van gewichtssymbolen (cofactoren) niet op overzichtelijker wijze tot een resultaat zou hebben gevoerd, te meer omdat daardoor de nood zakelijkheid vervalt alle grootheden waarvan middelbare fouten moeten worden berekend, direct in de waarnemingen uit te drukken. De gebruikte methode leidt de auteur zelfs tot de uitspraak, dat de m.f. in een afstand tussen twee punten niet uit hun resp. m.f. in de coördinaten kan worden afgeleid (blz. 59). Dit kan natuurlijk wel, mits men de correlatie tussen de grootheden op de juiste wijze in rekening brengt. Het gebruiken van de symbolische schrijfwijze zou hoofdstuk VI, dat over het gewicht van afstanden handelt, geheel overbodig hebben gemaakt. Op enkele plaatsen wordt de nadirpuntstriangulatie vergeleken met triangulatie in de ruimte (b.v. blz. 54). De daarbij gemaakte opmer kingen zijn van twijfelachtige waarde, daar zij niet gemotiveerd wor den en bovendien met de ervaring nauwelijks overeenstemmen. Dat ik ondanks de bovengenoemde bezwaren dit werk toch in de aandacht van de lezer kan aanbevelen is voornamelijk met het oog op de voorbeeldige wijze waarop Reicheneder de algebra als instru ment ten dienste van de geodeet hanteert. Van der Weele Toepassing van de luchtfotogrammetrie voor de vernieuwing van kadastrale kaarten in Frankrijk. Samenvatting van een mede deling van de Franse Kadastrale Dienst, ingeleverd op het zesde Congres voor Fotogrammetrie, Scheveningen 1948. De kadastrale plans waren in Frankrijk niet bijgehouden, de figu ratie week op zeer veel plaatsen aanmerkelijk af van de tegenwoordige terreinstoestand. Sinds 1933 heeft de Franse Kadastrale Dienst lucht fotogrammetrie toegepast voor de bij houding dier plans; het ont- schrankingsprocédé leende zich hiertoe het best. Sinds enkele jaren past die Dienst de luchtfotogrammetrie ook toe

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1949 | | pagina 46