268
verkavelingswet het plan van wegen en waterlopen niet wordt goed
gekeurd, hetzij ingevolge artikel 36, 5e lid, laatste zin, van de Woning
wet een herziening van het uitbreidingsplan tot stand komt.
Hoewel dus bij stilzwijgen der wettelijke bepalingen omtrent de
verhouding tussen ruilverkaveling en uitbreidingsplan Gedeputeerde
Staten ingevolge de bestaande voorschriften reeds in de gelegenheid
zijn voor een goede overeenstemming van beide instituten te zorgen,
meent de commissie, dat het vooral wanneer men de gedachte
aanvaardt, dat ruilverkaveling in de toekomst vrijwel steeds zal plaats
vinden in gebieden waarvan de bestemming uit een oogpunt van
ruimtelijke ordening is geregeld aanbeveling verdient in de Ruil-
verkavelingswet enkele bepalingen ter verzekering van overeenkomst
tussen ruilverkaveling en bestemming op te nemen. Deze bepalingen
kunnen betrekkelijk eenvoudig zijn, nl. aanvullingen van de artikelen
23, 24 en 69, waardoor enerzijds komt vast te staan, dat bij de voor
bereiding van een ruilverkaveling de verplichting bestaat het gemeente
bestuur op de hoogte te brengen en anderzijds duidelijk tot uitdrukking
wordt gebracht, dat een ruilverkaveling slechts bij overeenstemming
met uitbreidingsplannen (en andere bestemmingsmaatregelen) voor
goedkeuring in aanmerking komt.
Artikel 13, vierde lid.
Bestaande tekst
„Aan den Staat kunnen kavels worden toebedeelddeze worden beheerd
door Onzen Minister.
Overdracht van -het beheer geschiedt door Ons op voordracht van Onzen
Minister."
De commissie heeft zich beziggehouden met de vraag of het aan
beveling verdient bij een ruilverkaveling aan de gemeente, zonder
acht te slaan op de grond welke deze heeft ingebracht, kavels toe te
wijzen welke niet in de eerste plaats van agrarisch belang zijn, doch
bijv. de bestemming van weg of van bouwterrein hebben. Een der
gelijke regeling is, gelijk hierboven reeds uiteen is gezet, met de
grondgedachte van de tegenwoordige Ruilverkavelingswet (die immers
de ruilverkaveling opvat als een uitsluitend agrarische aangelegenheid,
welke zich afspeelt tussen een aantal grondeigenaren) moeilijk te
verenigen. In de praktijk is echter gebleken, dat juist op dit punt
de scheiding tussen (agrarische) ruilverkaveling en (niet-agrarische)
bestemming soms moeilijk kan worden vastgesteld. Juist wanneer in
gemeenschappen met sterke agrarische inslag een omvangrijke ruil
verkaveling plaats vond, heeft zich de behoefte doen gevoelen in het
verband van die ruilverkaveling tevens de goede ontwikkeling der
gemeente, voor zover niet van strikt agrarisch belang (dus verkrijgen
van bouwgrond, verkeersverbeteringen e.d.) te bevorderen. De com
missie acht het gewenst aan deze behoefte tegemoet te komen door
te bepalen, dat niet alleen aan de Staat, doch ook aan andere open
bare lichamen (waarbij dan vooral gedacht moet worden aan de
gemeenten) kavels kunnen worden toegewezen. De commissie geeft
derhalve in overweging de eerste zin van het vierde lid van artikel 13