275 „Maar wanneer, hetgeen herhaaldelijk het geval is, de ene partij zijn wil doordrijft, daarbij misbruik makend van de omstandigheid, dat hij de onzekere gevolgen van het rechtsconflict minder telt of voorwendt minder te tellen dan de wederpartij, dan is dit een wijze van beslech ting van geschillen die met recht en rechtsvinding weinig heeft uit te staan." De aangehaalde zinsneden hebben wel niet rechtstreeks betrekking op het door spreker behandelde onderwerp, toch moeten ze ter harte worden genomen bij de beantwoording der vraag of de procedure in zake eigendomsgrenzen gemoderniseerd moet worden. In zijn rapport heeft hij zich bepaald tot de principiële vraag of modernisering nodig was, niet hoe deze zou moeten geschieden. Onge twijfeld zullen velen die zich voor dit laatste nu reeds interesseren door het navolgende worden getroffen. Op 9 September 1947 werd door de Minister van Justitie een commissie geïnstalleerd onder voorzitter schap van Prof. Mr. Dorhout Mees, belast met het ontwerpen van „richtlijnen" voor de herziening der civiele procedure. De commissie diende haar rapport April 1948 in. Op blz. 13 van dit rapport wordt gezegd„De rechter moet zich ook ter zitting door één of meer door hem aan te wijzen deskundigen kunnen doen bijstaan. De deskundige is niet alleen meer de man die een rapport uitbrengt, waarbij in het midden gelaten wordt of hij optreedt ten behoeve van de gezamen lijke partijen of ter voorlichting van de rechtbank, doch een man die technische vragen welke de rechter niet beheerst, ter zitting ten be hoeve van de rechter uiteenzet. Hieruit volgt dat de rechter bevoegd is de deskundige ook in de raadkamer te horen." Deze woorden moeten volgens sprekers mening ieder die deskundig is op kadastraal landmeetkundig gebied, uit het hart gegrepen zijn. Inderdaad zou een dergelijke modernisering van het zogenaamde „be richt van deskundigen" in het Wetboek van Burgerlijke_Rechtsvorde- ring een definitieve stap in de goede richting zijn. Inmiddels valt het nog wel te betwijfelen, ook in verband met de uitgebrachte critiek, of een wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, binnen afzienbare tijd, in genoemde zin zal tot stand komen. Goede denkbeelden worden meestal zeer langzaam aanvaard of althans gerealiseerd in een wetswijziging; spreker haalt als voorbeeld aan de wetswijziging van het B.W. in 1948 t.a.v. het kinderrecht, waarbij gedachten zijn overgenomen van de commissie die reeds in 1886 hierover een ontwerp opstelde. Hoewel dus de vraag, hoe de modernisering zal dienen te geschie den, in het rapport niet aan de orde is gesteld, wil spreker toch wel op enige mogelijkheden wijzen. Eén hiervan, reeds eerder bepleit in het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (Februari 1949), is: een ingrijpende wijziging van het recht van reclame tegen de resultaten van kadastrale opmetingen. De behandeling van dergelijke reclames door Gedeputeerde Staten mag men geheel verouderd noemen. Ter illustratie citeert spreker een brief die hij kort geleden als hypotheekbewaarder ontving van een hoog-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1949 | | pagina 21