281
werking tussen hen die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening.
De schrijver wijst er trouwens op, dat onderling begrip en goede
samenwerking tussen de betrokken diensten, een grote mate van des
kundigheid en soepelheid bij hen aan wie zekere bevoegdheden moeten
worden toegekend, en opvoeding van het Nederlandse volk tot de goede
zaak, nodig zijn om de natuurbescherming ten volle te doen slagen.
Ook stelt hij in het licht van welk een groot belang de landschaps
verzorging is, waarbij wij t.a.v. ruilverkaveling op blz. 240/1 o.a.
lezen: „de belangrijke wensen van natuurbeschermingszijde zijn ver
vuld doordat de zo gewenste inmenging van het Staatsbosbeheer een
feit is geworden". De uitdrukking inmenging is niet gelukkig. Wij
denken liever aan overleg en samenwerking.
Ik zou de aandacht nog willen vestigen op de uitspraak op blz. 143.
De schrijver denkt zich een nationaal ruilverkavelingsplan, waarvan
naar mijn mening de opstelling eigenlijk niet mogelijk is. Hij zegt daar
bij dat dan de opsomming van terreinen die niet in een ruilverkave-
lingsblok mogen worden opgenomen, in de artt. 9, 10 en 11 overbodig
zou zijn. „Zou men deze artikelen toch willen handhaven, dan dient
art. 10 lid 1, ten 4e, uitgebreid te worden door opneming van al die
gronden welke in een bestemmingsplan een bestemming gekregen
hebben welke zich niet met de landbouw, veeteelt, tuinbouw of bosbouw
verdraagt. Een 5e punt zou toegevoegd kunnen worden aan lid 1,
waarin wordt uitgedrukt, dat de gronden, bestemd tot natuurmonument
of recreatieoord, niet in het blok worden opgenomen".
Hierbij kan worden opgemerkt, dat een commissie uit het Neder
lands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw in haar in Mei
1949 gepubliceerd rapport betreffende de hantering van de Ruilver-
kavelingswet 1938 voor het leggen van verband tussen agrarische ruil
verkavelingen en stedebouwkundige maatregelen, waarbij eveneens het
beginsel van stedebouwkundige voorrang in het oog werd gehouden,
tot de conclusie komt, dat zowel het bepaalde onder 3e en 4e van het
eerste lid als het gehele tweede lid van art. 10 dient te vervallen. Door
een ruimere begrenzing van het ruilverkavelingsblok zal men de ver
schillende vraagstukken beter in hun samenhang kunnen bezien en
oplossenhet is daarbij voldoende dat de voorrang t.a.v. de uitvoering
vaststaat en of dan al dan niet wijziging in de bestemming van bepaalde
terreinen mag worden gebracht.
Het lijdt geen twijfel dat er in ons dichtbevolkte land, waar ener
zijds alles moet worden gedaan om nieuwe of betere bestaansmoge
lijkheden voor de groeiende bevolking te scheppen én zeer zeker de
bodemproductie zoveeb mogelijk moet worden opgevoerd, maar waar
anderzijds het belang van natuurbescherming en landschapsverzorging
ter handhaving of verfraaiing van het milieu waarin de mens moet
wonen en werken, niet hoog genoeg kan worden aangeslagen, steeds
een spanning zal blijven bestaan bij het nastreven van deze beide
doeleinden.
Het is niet alleen geboden dat degenen die aan de oplossing van deze
moeilijkheden moeten werken alzijdig de vele vraagstukken beheersen
en zich rekenschap geven van' alle daarbij betrokken belangen, even-