282
zeer is het nodig dat in brede kring meer belangstelling en begrip
gevonden wordt.
Het proefschrift van Mr. Keiser geeft ons inzicht in de moeilijk
heden en wij kunnen het daarom, ondanks bezwaren tegen hetgeen in
het laatste hoofdstuk ontwikkeld werd, in veler handen wensen.
De ruilverkavelingslandmeter, die zo nauw bij de natuur- en land
schapsbescherming en bij de ruimtelijke ordening in het algemeen, be
trokken is, mag zeker niet aan dit boek voorbijgaan.
J. J. Gorter
Rechtshandelingen met landbouwgronden.
In Maart 1949 is verschenen het Voorlopig Verslag der 2e Kamer
van de Staten-Generaal over het Wetsontwerp Rechtshandelingen
Landbouwgronden (zie 1949 blz. 24 van dit Tijdschrift). Lezing van
dit V.V. voert snel tot de conclusie dat de Kamerleden menen, dat het
resultaat van de voorgestelde maatregelen „slechts zeer bescheiden zal
zijn". Een aantal leden meende dat de oogmerken van het Ontwerp
onvoldoende zullen worden bereikt, andere leden waren van oordeel,
dat de nadelen van de toepassing niet zullen opwegen tegen de voor
delen ervan. Verscheidene leden achtten het volstrekt geen landbouw
belang dat de pachter eigenaar wordt. Is hij niet kapitaalkrachtig, dan
is de eigendom voor hem een zwaar beletsel. Sommige leden wilden
de Staat als bankier laten optreden als de pachter niet over het nodige
geld beschikt.
Zeer tekenend is een voorbeeld in par. 6 van het V.V. dat klaagt over
het inschakelen van zovele organen bij de uitvoering der regeling, voor
namelijk bij veilingen. Dit verhaal bevat 14 punten, elk behandelend
een volgende stap, waarvan het laatste luidt: „De notaris (indien dan
nog in functie) begint vol goede moed aan de voorbereiding van een
andere veiling".
Vele leden meenden, dat wel een zeer grote macht in handen van
de Grondkamers wordt gelegd, sommige leden drongen aan op een
samenstelling van die colleges naar staatkundige gezindheid omdat ze
hoe langer hoe meer een publiekrechtelijke taak te vervullen krijgen.
Over de verschillende voorgestelde artikelen worden tal van op
merkingen gemaakt. Zo b.v. bij art. 2, dat eist overlegging van een
notariële akte of een ontwerp daarvan, om de goedkeuring van de
Grondkamer te verkrijgen (lid 3). Wie bedoelt de Regering dan in
lid 4 met „anderen dan notarissen" wordt gevraagd na enige minder
vleiende opmerkingen over de juridische kwaliteiten van de meeste
„zaakwaarnemers-administrateurs".
Ook de „nietigheid" van de overeenkomst bij onthouding van de
goedkeuring wordt ter sprake gebracht (lid 6). Voorgesteld wordt dit
lid te schrappen, omdat zonder goedkeuring toch de uitvoering (lees
overschrijving van de akte) onmogelijk wordt, omdat immers volgens
art. 9 de bewaarder de overschrijving moet weigeren. Ditzelfde 6e lid
geeft de Kamer nog aanleiding op te merken of het niet mogelijk zou
zijn, dat Grondkamer en partijen in onderling overleg de overeenkomst