291 het C.E.D., die drie polygonen en 101 stations gemeen hebben. Het werkje besluit met een beschouwing van Helmut Wolf (blz. 97-122) over de algemene grondslagen van de vereffening van drie- hoeksnetten met geodetische en astronomische metingen. Hij bepleit een splitsing van de berekening in een netsvereffening en een loodafwijkingsvereffening, waar de eerste voornamelijk over de vorm en de tweede over de ligging van het net op de ellipsoïde beslist. Onafhankelijk zijn ze echter niet, daarom wordt een iteratie methode voorgesteld, die door de geringe afhankelijkheid spoedig con vergeert. Dan geeft hij een indeling van verschillende toegepaste netsvereffe- ningen en behandelt speciaal de strenge methode Helmert-Eggert. Aan sluitend hieraan stelt hij enige wijzigingen voor in de laatste methode, waarbij niet de lengten en azimuths der geodetische lijnen uit de kettingen afgeleid worden, maar zoals bij Bowie het breedte- en lengteverschil tussen de knooppunten ingevoerd wordt. De Laplace-azimuths en bases worden niet in de vereffening der afzonderlijke kettingen, maar in dë hoofdvereffening opgenomen. Verder stelt hij een „Annaherungsverfahren" voor, waarvan later bij - -zonderheden zullen worden gegeven, maar noemt reeds verschilpunten met de methode van Bowie. De boven besproken vereffening van het C.E.D. is een tussenvorm van het „Annaherungsverfahren" en de methode van Bowie. A. J. H. M. A. J. H. Meertens, Civiel-landmeterLandmeetkunde. 164 blz., 17 X 12 cm, 93 fig. Servire, Den Haag, 1949. Prijs gebonden 3.50. Het eerste spontane oordeel dat iemand 11a lezing van dit werkje van de heer Meertens uit Servire's Encyclopaedic zal geven, is een woord van waardering, dat schrijver kans heeft gezien in ongeveer 160 blad zijden van klein formaat zoveel onderwerpen uit de landmeetkunde aan te roeren. Men oordele zelf. Na in hoofdstuk I Inleiding het doel van de landmeetkunde te hebben genoemd en de problemen die zich in de land meetkunde voordoen, bespreekt schrijver in de hoofdstukken II en III de landmeetkunde en de kartografie in de oudheid en de landmeetkunde van de late middeleeuwen tot heden. In dit historisch overzicht noemt hij ons de pogingen die zijn gedaan om uit metingen de grootte van de aarde af te leiden. Beginnend bij de graadmeting van Eratosthenes in Egypte loopt de ontwikkelingsgang over onze „Nederlandse Era tosthenes" Snellius en de Franse geleerde Picard naar de internationale aardmeting, tot stand gebracht in de Union Géodésique et Géophysique Internationale. In deze hoofdstukken schetst schrijver ons, parallel met de onder zoekingen naar de grootte, tevens de onderzoekingen naar de juiste vorm van de aarde, die, geen wiskundig oppervlak zijnde, benaderd wordt door een ellipsoïde. Van de vele berekende ellipsoïden wordt die van Hayford in 1924 door de Union Géodésique als internationale ellipsoïde aanvaard.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1949 | | pagina 37