108
oneindig veel verbindingen QP is gemakkelijk aan te wijzenhet is de
verbinding die met de loupe kan worden gevolgd, terwijl de aflezing
gelijk blijft aan die wel'ke men in Q reeds had. Dat is dus de verbin
ding gevormd door delen van de glijcirkel door O, de grondcirkel en de
glijcirkel door P. De in fig. 8 gearceerde figuur is dus een van de
oneindig vele die de genoemde oppervlakte hebben.
In fig. 17 is met een dikke lijn een perceel getekend en met een
dunne lijn de baan die de omlooploupe volgt bij het planimetreren. De
afwijkingen van die baan ten opzichte van de perceelsgrens zijn sterk
overdreven. Wanneer B het beginpunt en E het eindpunt is van de
Fig. 17
baan van de loupe, is het op grond van het voorgaande duidelijk, dat
het resultaat van de planimetrering een oppervlakte is gelijk aan die
van de gearceerde figuur. De fout tengevolge van het feit, dat B en E
niet samenvallen is blijkbaar bij benadering gelij'k aan de oppervlakte
van de niet-gearceerde strook van het perceel, begrensd door delen
van de glijcirkels van B en E en de grondcirkel. Aangezien de strook
korter en dus haar oppervlakte kleiner is naarmate B en E dichter
bij de grondcirkel liggen, is het aan te bevelen het beginpunt van de
planimetrering zo dicht mogelijk bij de grondcirkel te kiezen.
Uitdrukkelijk zij opgemerkt, dat het dus niet' juist of althans niet
voldoende is voor te schrijven dat het beginpunt moet worden ge-
koizen daar „waar het rolletje glijdt" of m.a.w. daar waar de perceels
grens raakt aan een glijcirkel.
Aan de gestelde eis kan altijd voldaan worden omdat met het oog
Tnvloed van niet-samenvalling van begin
punt (5) en eindpunt (E).