Fig. 22 113 grote nauwkeurigheid, dan bestede men dus een kwartier aan het regelen van het instrument, waardoor men het voordeel bereikt, dat men de grondcirkel enige centimeters naast het midden van het perceel kan leggen om aldus de planimeter te kunnen plaatsen in een positie waarbij glijding van het rolletje beter wordt vermeden. 8. Verband tussen de middelbare fout in de oppervlaktebepaling, de grootte van het perceel en de lengte van de omlooparm. Teneinde het in de titel van deze paragraaf genoemde verband te 4 Waarnemer a 6 -| 5 - 4 3 2 6 5 4 3 2 Waarnemen b Waarnemer c 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 VA m m) Middelbare fouten in de planimetrering bij verschillende armlengten (oppervlakte 113 cm2). .vinden, werden door een drietal waarnemers (a, b en c) de volgende waarnemingen gedaan 1. een cirkel met een oppervlakte van 113 cm2 werd 25 maal geplani- cm metreerd met armlengten van 31 tot 66 oplopende met inter- cm vallen van 5 Uit elk van deze series van 25 metingen werd een middelbare fout mo in de enkele bepaling berekend. Deze middelbare fouten zijn in de figuur 22 gekaarteerd tegenover de wortel uit de vermenigvuldigconstante A.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 115