115
met armlengten van 30, 39, 48, 57 resp. 66 De hieruit berekende
middelbare fouten nio in de enkele meting lenen zich minder goed
voor een grafische voorstelling en zijn daarom in onderstaande tabel
gegeven (in mm2)
115
3.°
Met het oog op de ontwikkeling van een foutentheorie van de plani-
metrering, die binnenkort zal worden gepubliceerd, is bij het hier be
schreven onderzoek niet de armlengte c als variabele ingevoerd, doch
de vermenigvuldigconstante, die daarvan een functie is; bij benadering:
c cm,
A (Am mm2, c in
30 2 J
Een zevental formules werd onderzocht op hun bruikbaarheid voor
het aangeven van het verband tussen de grootheden m o. O en A. De
eenvoudige formule
m0 p VAD (1)
bleek het best te voldoen. De waarden van de coëfficiënt p en de
middelbare fout voor de verschillende waarnemers zijn, wanneer
via. A en O worden uitgedru'kt in mm2
In de figuren 22 en 23 is voor de waarnemers a, b en c de formule
voorgesteld door een rechte lijn. De waarden van p voor de verschil
lende waarnemers lopen vrij veel uiteen, hetgeen te verwachten was
bij een subtiele bewerking als planimetreren. Gemiddeld heeft men
Men bedenke wel, dat deze uitdrukking slechts bedoeld is als middel
voor het schatten van de nauwkeurigheid die een gemiddelde waar
nemer zal bereiken, doch niet de pretentie heeft intrinsieke fouten-
theoretische verdiensten te bezitten, hoewel dit natuurlijk niet uitge
sloten is. We komen hierop nader terug.
Verder is de formule afgeleid uit proef metingen van cirkelvormige
„percelen". Bij percelen van een andere vorm zal de verhouding
tussen draaiing en glijding en de totale absolute rotatie van het rolletje
en dus ook de middelbare fout anders zijn. Intussen is in 1 gebleken,
0(cm2)
A
5
42
78
152
1,0
1.3
3.3
4.3
3.2
5,4
1.3
r.i
4.0
3,6
3,8
6,9
1.6
1,6
4.3
3.5
3,9
4,7
1.9
1.3
3.3
4.3
4.4
2,2
1.3
3.0
5.1
5,8
6,9
Waarnemer
a
b
c
d
ioip
249
345
3°5
352
9
22
16
p 0,031.