12 Op biz. 68 e.v. wordt dan onderzocht (in vervolg op de afleidingen op biz. 65 uit de differentiaalvergelijkingen van de geodetische lijn) de verandering in de geografische coördinaten van een der eindpunten van een geodetische lijn bij kleine wijzigingen in lengte (ds) en azi muth dAvan deze lijn (we verkrijgen een andere geodetische lijn dan)de overeenkomstige veranderingen als overgegaan wordt op een andere ellipsoïde, waarbij de coördinaten van een eindpunt en het azimuth der geodetische lijn in dat punt gelijk worden gehouden, leidt de schrijver af door voor ds en dA de in de vorige alinea genoemde waarden met tegengesteld teken in te voerend.w.z. lengte en azimuth der verbindingslijn moeten gehandhaafd blijven. Dit en het geschrevene op blz. 235, waar volgens schrijver een wijziging van de schietlood afwijking in het centrale punt een niet-evenwijdigheid van de kleine as der referentie-ellipsoïde en de omwentelingsas der aarde tengevolge zou hebben, doen mij het betreuren dat de schrijver kennelijk niet de publicatie van Vening Meinesz„Nieuwe formules voor schietlood- afwijkingssystemen en het theorema van Laplace" (Verslagen Ned. Akacl. v. Wetensch. Afd. Natuurkunde, Vol. LUI nr. 4, 1944) onder ogen heeft gehad. Was dit wel het geval geweest, dan hadden wij zonder twijfel van de schrijver een interessante synthese mogen ver wachten van de differentiaal-meetkundige probleemstelling van Hel- mert en de analytisch-meetkundige van Vening Meinesz; ik kan mij nl. niet voorstellen dat de oplossing van laatstgenoemde het laatste woord in deze, ongetwijfeld zeer moeilijke, kwestie zal zijn. De behandeling der z.g. hoofdopgaven der geodesie, het berekenen van geografische coördinaten en geodetische poolcoördinaten op de ellipsoïde wordt tot 6 blz. beperktvoor alle speciale uitwerkingen van deze theorie wordt naar de bestaande literatuur verwezen (blz. 72). Hoofdstuk IV, de praktijk van de berekeningen op de ellipsoïde, is uitnemend geschreven tot aan het gedeelte dat handelt over de nets- vereffening. In dit laatste gedeelte wordt de duidelijkheid de schrijver noodlottig; uit het geschrevene blijkt dat hij niet weet dat de uitvoering van een vereffening principieel hetzelfde is of men nu werkt met het ene standaardvraagstuk of met het andere, wat slechts een kwestie van techniek en afrondingsfouten is. Zo beweert S. op blz. 113 boven aan, dat bij de coördinatenmethode (coördinaten als hulponbekenden ingevoerd) het vereffende net zijn meetkundige eigenschappen ver loren zou hebben, omdat aan het voldoen van richtings- en sinus- voorwaarden geen waarde gehecht wordtIk vermoed, dat S. hier een opmerking citeert van Friedrich over het niet sluiten van terugbereken- de richtingsvoorwaarden uit de correcties aan de coördinaten van een gesloten driehoeksketting in Finland, berekend met de coördinaten- methode; maar Friedrich toonde alleen maar aan, dat door het te uitgebreide systeem van normaalvergelijkingen ontoelaatbare afron dingsfouten waren ontstaan. Op blz. 116 beweert S., dat de verbete ring van de oriëntering na stationsvereffening door de netsvereffe- n'ng „gewissermassen den Charakter eines systematischen Fehlers besitzt" en de richtingscorrectie „im Gegensatz hiezu vielméhr wie ein Beobachtungsfehler einzuschatzen (ist)"; begrijpt de student hier-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 12