13 uit dat de oriëntering in het vereffeningsvraagstuk een hulponbekende en de richting een gemeten grootheid is zonder meer? Bij de verder overal betrachte beknoptheid vergeleken, is het mij een raadsel waarom aan de eliminatie van de oriënteringsonbekende per punt volgens Schreiber 4 blz. gewijd moeten worden (blz. 118 e.v.) het is hier als overal, hoe meer woorden hoe onbegrijpelijker. Het woord „streng" wordt hier bovendien in de meest verkeerde zin gebruikt. Op blz. 126 en 127 stelt S. vrij naar Prey een z.i. principiële vraag, die hij als volgt formuleert: „Schliesslich soil noch an dieser Stelle auf eine merkwürdige Konsequenz hingewiesen werden, die die Aus- gleichung trigonometrischer Netze in der heutzutage beliebten Form notwendigerweise im Gefolge hat. Durch die Stationsausgleichung werden wahrscheinlichste Werte für die beobachteten Winkel, bzw. Richtungen abgeleitet. Die Netzausgleichung führt zu neuen wahr- scheinlichsten Werten. Welches sind jetzt die „richtigen" wahr- scheinlichsten Werte? Jeder denkende Kopf wird dieses Dilemma für unannehmbar erklarenes sind beobachtete Werte hoher und höchster Prazision ausgeglichenen Werten vorzuziehen, deren Reali- tat mit Grund bestritten werden kann". Gelukkig dat de „Kopf" Tienstra heeft aangetoond dat de S. hier een schijnvraag stelt. Over het potentiaaltheoretische gedeelte acht ik mij niet competent te oordelen. Wel komt het mij voor, dat de tegenstelling tussen Hopf- ner en het merendeel der physische geodeten betreffende de reductie der zwaartekrachtswaarnemingen (welke tegenstelling in zijn „Phy- sikalische Geodasie" zeer scherp tot uiting kwam) in dit boek van de principiële naar de praktische kant is verschoven en daarmee aanmer kelijk verzwakt is, zo niet opgeheven. Als buitenstaander heb ik ook in dit gedeelte alle respect voor de heldere en beknopte formulering van de schrijver. De boven reeds genoemde „principiële" vragen, waartoe Prey in zijn onderzoeking „Versuch eines astronomischen Nivellements ohne Netzausgleich" (Wien, Oesterr. Akad. Denkschriften, math, naturw. KI. Ha, 104, 1941), in dit deel weer vermeld op blz. 242, 243, komt, zullen in ieder geval met een uitermate critisch oog bekeken moeten worden. De in deze bespreking geuite critiek moet niet als negatief worden opgevat. Zoals ik reeds aan het begin heb vermeld, lijkt mij dit werk uitermate geschikt als leerboek voor iedere student in de geodesie, maar waar S. zijn mening zeer nadrukkelijk als de heersende poneert, is het dan ook noodzakelijk op afwijkende ideeën de aandacht te vestigen. Tenslotte moge nog worden opgemerkt, dat de uitvoering van het boek zeer mooi is, zoals ook voor de oorlog bij iedere publicatie van deze uitgever het geval was. W. B. Lloyd A. Brown, The story of maps. XIX 397 blz.formaat 27 X 20 cm; prijs 7.50Little, Brown Company. Boston, 1949. I

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 13