™2«o - (J5>2 <K)2
151
Op grond van het voorgaande kan nu het volgende advies worden
gegeven. Men kieze de kleinste armlengte die in verband met de grootte
en de vorm van het te planimetreren perceel mogelijk is, doch met de
beperking, dat armlengten die binnen een der gearceerde gebieden van
50
40
30
22
O O (cm2) 100 200 300
Fig. I
f'S- 1 liegen, vermeden moeten worden. Met de aldus gekozen arm
lengte wordt de vermenigvuldigconstante bepaald door planimetrering
van de grootst mogelijke proef figuur.
6. Nauwkeurigheid van de oppervlaktebepaling na instelling van de
vermenigvuldigconstante door interpolatie van a'0 tussen a\ en a'o
(methode II).
Aan de eerste der in 3 genoemde voorwaarden kan het best wor
den voldaan als slechts één proef figuur wordt gebruikt. Dit zal in
het volgende worden verondersteld.
Waargenomen en dus niet-foutloze grootheden zijn
de instellingen van de omlooparm op de ronde waarden a\ resp. a'2,
de uitkomsten U\ resp. U2 van de planimetreringen der proeffiguur,
de instelling van de omlooparm op de berekende, in het algemeen niet
ronde waarde a'0.
Toepassing van de wet van de foutenvoortplanting op (7) levert
na substitutie van Ax qa± en A2 qa2 volgens (4) en na benade
ring van a\ en a'2 door a1 en o2 de volgende uitdrukking
Aangenomen is, dat U1 en U2 en dus ook A j en A2 correlatievrij
zijn. Substitutie van m2.^1 en m2_.j2 volgens formules soortgelijk aan
(16) levert, wanneer men p^ p^ (notatie: pfl/) stelt:
™V0 [l]pV [2]^ (20)