153
o,95
7,05
39-88
o,59
o,53
o,53
5,97
3,43
Waarden van
de coëfficiënt [2"
l „v
^V„+gpV)
0
i -«V1""1 '2r"' 2»0 (22)
Deze overwegingen leiden dus tot de volgende regel: men kieze bij
de proefplanimetreringen de armlengten a1 en a2 evenveel (zo moge
N. IX
^2 N. "0
"0
0,80
0,85
0,90
1,05
1,10
i,i5
1,20
0,56
0,52
0,52
0,62
2,25
1,15
0,51
0,58
2,98
18,06
1,10
0,65
0,58
0,52
1,05
0,76
0,69
0,60
0,50
0,95
1,58
2,08
4,16
0,90
9,02
0,85
14,42
lijk ongeveer 10 kleiner resp. groter dan de benaderde waarde
der gezochte armlengte a0.
Neemt men dit voorschrift in acht, dan is volgens de tabellen onge
veer
[I] [2] /2,
zodat (20) wordt
m'a
2
2 n
(21)
Dit is het kwadraat van de middelbare fout in de berekende arm
lengte. Bij het instellen van deze armlengte wordt een fout gemaakt,
waarvan de middelbare waarde pa'0 is, zodat nog een term p,2a'0 moet
worden toegevoegd om het kwadraat van de middelbare fout in de in
gestelde armlengte te krijgen. De formule wordt dan na deling van
beide leden door a20
!ma\
a0
pa'0 is de middelbare fout' in de instelling van de lengte van de om-
looparm op een in het algemeen niet rond bedrag. Deze middelbare
fout kan gelijk worden gesteld aan die in de aflezing van een niet
ronde waarde, waarvoor in een vorig artikel (Jg. 195° P- I2°) werd
gevonden 0,0x2 mm.
Voor pa', de middelbare fout in de instelling van de lengte van de
omlooparm op een rond bedrag, is gevonden 0,005 mm.