162
Wanneer men da'ar niet zeker van is en op de gebruikelijke wijze de
kaartvervorming meet met passer en transversaalschaal, betekent dit
(ongeacht de uitslag van deze meting) dat men de veel minder nauw-
n m
n m
keurige methode V toepast. Bepaalt men altijd de kaartvervorming
door uitpassing, dan kan men de arminstellingen bepalen door proef-
metingen met slechts twee de grootste en de kleinste armlengten.
Planimetrering met de aldus berekende arminstellingen betekent toe
passing van de methode VI, die vrijwel even nauwkeurig is als V.
Op grond van deze overwegingen komt men tot de volgende con-
4 -
3
2 Z)
6
2 21
3 -
62
300
200
100
O
Fig. 3