Jtg K—1\)
X,— k
f
178
strueerd worden. Hiermee is dus ook de standplaats van de kunstenaar
benaderd bekend.
Prof. H. stelde een theodoliet op in de nabijheid van dit punt (dat
nu ergens in een moderne buitenwijk met hoge flatgebouwen ligt) en
wel daar waar hij een zo groot mogelijk aantal een achttal van de
bewuste torens kon aanmeten. De richting naar de negende kon hij
daarna via het uit achterwaartse snijding bekende opstelpunt en het in
coördinaten bekende richtpunt bepalen.
De bepaling van de onbekenden geschiedt nu in enkele trappen. Het
totale aantal onbekenden is vier nl. de brandpuntsafstand de
plaats van het nadirpunt op de horizon t.o.v. een aangenomen nulpunt
hierop ken de beide coördinaten XY) van de standplaats van de
schilder. Daar verondersteld mag worden hetgeen Prof. H. deed
dat het schilderij tijdens de opneming verticaal was opgesteld, moet het
nadirpunt namelijk in de afgebeelde horizon vallen.
Eerste stapbepaling van de elementen van de inwendige oriëntering
en k). Zie fig. I.
*1
tg («2—'
enz.
(i)
waarin a2 enz. de uit de gemeten rich
tingen afgeleide hoeken en Xlt X2, enz.
de gemeten horizontale afstanden in het
schilderij zijn.
Hier hebben we dus drie onbekenden
en negen gegevens. Uit elke combinatie
van drie richtingen is in principe een
en een k te berekenen. Prof. H. bereken
de uit een drietal combinaties een gemid
delde f, k en 7j. Hiermee terugwerkend
vond hij de waarden van de richtingen,
nu afgeleid uit het schilderij. Voor de
verschillen met de uit de meting gevonden
richtingen vond hij resp. 0,04 gr
o, 25; 0,12; 0,61; 0,29;
0,19; 17,87; 13,32; 2,75. De
afbeelding van de eerste zes torens is dus een goede centrale projectie;
de overige drie torens vallen hierbij zeer uit de toon. Van dit drietal
liggen er twee rechts en de derde links t.o.v. het middentafereel, waarin
de groep van zes is afgebeeld. De veronderstelling dat het schilderij is
samengesteld uit een drietal opnamen, waarvan de middelste het be
langrijkste deel van het landschap bevat, is dan ook niet gewaagd. Met
deze veronderstelling werkt Prof. H. verder, terwijl hij opmerkt dat
achteraf nog nader te onderzoeken is of bij het geheel ook misschien
beter een cylinderprojectie zal passen.
Tweede stap. Prof. Hallert acht het wenselijk eerst de constanten
van de inwendige oriëntering zo goed mogelijk benaderd te- bepalen,
alvorens na de eerste stap die slechts als voorlopig onderzoek geldt
reeds dadelijk over te gaan op de oplossing van alle onbekenden