191
vraagstukken behorende bij hoofdstuk VI vindt men op blz. 158
(nrs. 38 en 39) nieuwe formules voor de stralen van de in- en omge
schreven cirkels van een boldriehoek, door Prof. R. Roelofs gepubli
ceerd in Mathematica A, 13de jaargang 1944-1946, nrs. 2 en 3. Het
zou m.i. aanbeveling hebben verdiend als S. de eenvoudige en fraaie
afleiding van deze formules in de tekst had opgenomen.
Zoals S. reeds in zijn voorbericht opmerkt, zijn niet alle hoofd
stukken voor alle categorieën van gebruikers even belangrijk. Mogen
de stellingen van Stewart en die van Menelaos of Ceva voor de wis
kundige interessant zijn of de macht van een punt ten opzichte van
een kleine cirkel (blz. 146), voor de lezers die de boldriehoeksmeting
als een hulpwetenschap beschouwen, zijn zij van weinig belang, omdat
ze in de astronomie, de geodesie of de zeevaartkunde geen toepassings
mogelijkheden bieden.
Daarentegen is weer het gehele hoofdstuk IX aan de toepassing
van de boldriehoeksmeting op de wiskundige aardrijkskunde en de
sterrenkunde gewijd, en met tal van goede voorbeelden en vraagstuk
ken ter oefening maakt schrijver zijn lezers met de hier besproken
materie vertrouwd. Bij voorbeeld 97 (blz. 208) zou ik willen op
merken, dat de daar gekozen oplossing mij minder elegant voorkomt,
omdat de mediaan TA in boldriehoek T (Zenith) Ster 1 Ster 2
geen essentiële betekenis heeft. Beter ware het geweest de onbekende
declinatie van het hemellichaam te bepalen uit boldriehoek P(ool)-
Ster 1 Ster 2 waarna men uit driehoek TPSX of TPSo de gevraagde
breedte kan berekenen.
De belangstellende in kaartprojecties vindt in hoofdstuk X enige
eigenschappen van de o.a. in Nederland gebruikte stereografische
projectie afgeleid.
In een vroegere beoordeling van een werk van de heer Wijdenes
heb ik eens gezegd, dat S. zich zo gaarne richt naar de praktijk. Ook
in dit boek komt dit weer sterk tot uiting, want in een tweetal uit
stekende „aantekeningen", de additamentenmethode en de methode
van Legendre, handelende over de berekening van boldriehoeken op
aarde en „transformatieformules" heeft S. zich de medewerking weten
te verschaffen van de heer A. J. H. Meertens, Hoofd van het bureau
van de Bijhoudingsdienst van de Rijksdriehoeksmeting. In „transfor
matieformules" geeft de heer Meertens met behulp van een figuur
de afleiding van de hoofdformules uit de boldriehoeksmeting, de sinus-
regel, de cosinusregel en de sinus-cosinusregel (of zo men wil de
cotangensregel). Ook voor mij is deze afleiding steeds de meest aan
trekkelijke geweestimmers de formules die voor rechthoekige boldrie
hoeken gelden zijn als bijzonder geval uit de hierboven genoemde te
vinden.
Enkele bladzijden met formules, een register en de antwoorden
van de vraagstukken zijn tevens in het boek opgenomen.
Resumerendeeen boek waarin zowel de studerende voor middel
baar wiskunde als de prakticus genoeg zal vinden dat van zijn gading
is en dat toch om met de schrijver te spreken eenvoudig is ge
houden. Ik beveel het gaarne van harte aan. n.« D. Haasbroek