19 pelijk overleg tussen de landmeetkundige dienst en administratie. Ik ben een voorstander van uitwisselen van gedachte, en het ontvangen en geven van inlichtingen, maar op het punt van grenskwesties en grensuitzettingen verwacht ik van overleg weinig resultaat. Een uitsluitend juridisch gevormd hypotheekbewaarder zal de rede nering en argumentering van de landmeter van het kadaster moeilijk kunnen volgen en in de praktijk zal de eerste dan ook m.i. weinig be zwaar kunnen hebben tegen een weloverwogen redres, toege past door een landmeter. Art. 115 I.K. geeft de bewaarder het recht de tenaamstelling in de staten 75 te wijzigen. Maar ik ben er van overtuigd dat in de praktijk van dit recht zelden of nooit gebruik ge maakt wordt en het is voor mij dan ook een grote vraag of dit artikel in deze vorm wel in de nieuwe I.K. zal voorkomen. Bij het beoordelen van al of niet redres zal het in het archief aan wezige veldwerk van grote betekenis zijn. Er bestaat een groot ver schil tussen de wijze van opmeten en vastleggen van eigendomsschei dingen op de veldwerken vóór of na ongeveer 1920. Bij de oude veldwerken werd meer op de kaartering dan op de latere uitzetting gelet. In het algemeen kan een grens opgemeten na 1920 met behulp van dit veldwerk met voldoende nauwkeurigheid en zekerheid opnieuw uitgezet worden. Grenzen na 1920 opgemeten zullen naar mijn mening dan ook betrekkelijk weinig geredresseerd mogen worden, maar bij verschil tussen kadastrale grens en bezitstoestand op het terrein, zal meestal een aanvulling van de in de openbare registers gepubliceerde titels noodzakelijk zijn en door de landmeter verlangd worden. Ik her haal echter, een algemeen voorschrift is niet te geven, ieder geval heeft zijn eigenaardigheden en moet daarom zorgvuldig en voorzichtig door de landmeter beoordeeld worden. Belangrijk is verder nog de nauw keurigheid van het kadastrale plan. Helaas zijn nog vele van deze plans onnauwkeurig en op kleine schaal (bv. 15000). De afbeelding van de kadastrale grenzen is dus eveneens onnauwkeurig en zeker is dit het geval op de gemeenteplans. Toch worden ook deze plans vele malen voor het opmaken van de akten geraadpleegd en worden de gegevens hiervoor er aan ontleend. Terecht wijst de heer Van Riessen op blz. 156 jaargang 1949 op het feit, dat hetgeen uit notariële handen komt, nog al eens voor rectificatie in aanmerking komt. (Hetzelfde geldt natuurlijk voor onderhandse akten.) Eveneens is opmerkelijk zijn vermelding op dezelfde bladzijde, dat het bezigen van de juiste kadastrale omschrijving van onroerend goed in akten een opgave is waarmee het notariaat wel eens moeite heeft, en dat met het oplossen hiervan de boeking ten hypotheekkantore staat of valt. Met de heer Haasbroek ben ik dan ook van mening dat het gerechtvaardigd is, dat een landmeter van het kadaster bij onzekerheid in de interpretatie van oude kadastrale plans met de vereiste voor zichtigheid kan redresseren zonder een aanvullende akte te verlangen. Juli 1949. Onderschrift. Het was voor mij een voldoening de beschou wingen van drie kadastrale experts (de heren Haasbroek, Jongedijk

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 19