203 in aanmerking behoefde te nemen. Mocht het resultaat voor de pachter onaanvaardbaar zijn, dan kon hij de pacht beëindigen en was tot geen schadevergoeding verplicht. In 40 jaren kan veel veranderen, ook op ruilverkaveüngsgebied. Art. 14 verdient ook opmerking. Iedere eigenaar was bevoegd een ruilverkaveling bij Gedeputeerde Staten aan te vragen, zo ook de ge meenteraad. De mogelijkheid tot aanvragen door belanghebbenden is in de wet van 1924 sterk beperkt, nl. tot 1/4, bij de Wet van 1938 tot x/5 van de belanghebbenden. De aanvrage door gemeentebesturen is eerst in de Ruilverkavelingswet 1938 weer opgenomen. Art. 19 luidde: „Voor het aannemen van een ruilverkaveling is nodig de helft van het aantal stemgerechtigden, mits deze vertegenwoordigen de helft van de oppervlakte, welke laatste weer de helft van de totale belast bare opbrengst diende te hebben". De belastbare opbrengst als be palend element komt in geen van onze ruilverkavelingswetten voor. Merkwaardig is art.. 48 van het Ontwerp. Hierin is het voorschrift vastgelegd dat door de Plaatselijke Commissie, na het opmaken van het plan van toedeling, hiervan aan de belanghebbenden een uittreksel wordt gezonden. Binnen 60 dagen dienen zij dan aan B. en W. van de gemeente te verklaren dat zij bereid zijn hun gronden onvoor waardelijk af te staan, bij gebreke waarvan tot onteigening zal worden overgegaan. Wie het resultaat van de ruilverkaveling niet wenste te aanvaarden, zou door de onteigeningsprocedure zijn oude grond ver liezen en zijn nieuwe kavels als schadeloosstelling ontvangen. Een wijziging van de Onteigeningswet 1851 zou hiertoe nodig zijn. Art. 49 was blijkbaar ingegeven door het oude spreekwoord„Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald". Het opende de mogelijk heid in ieder stadium van de ruilverkaveling die in die tijd, we moeten dat niet vergeten, eerst op papier werd uitgewerkt op verzoek van de helft van de belanghebbenden een vergadering door Gedeputeerde Staten te doen beleggen om te bespreken het al of niet voortzetten van de ruilverkaveling. Tot staking werd niet lichtvaardig besloten, want een meerderheid van 5/6 van het aantal belanghebbenden was hiervoor nodig, vertegenwoordigend de helft van de grootte en de helft van de belastbare opbrengst. Waar de gedachtenwereld in 1908 nog zo was, dat men het gewenst achtte een ruilverkaveling nog te allen tijde te kunnen staken, is het waarschijnlijk wijs beleid geweest van de regering, dat zij het Ontwerp 1908 niet heeft aanvaard, maar er de voorkeur aan heeft gegeven, dat eerst ruilverkavelingservaring werd opgedaan. Deze taak is door de Ned. Heide Mij. verricht, met veel moeite en eindeloos geduld, waarbij we op deze plaats nogmaals een eresaluut moeten brengen aan Van Leusen, de Inspecteur van de Heide Mij., die de ruilverkaveling heeft gepropageerd, niet slechts met woorden maar met de daad van een goede uitvoering. 'Zo heeft men voor de Wet 1924 waarvan het ont werp bij Koninklijke Boodschap van 7 Februari 1923 aan de Tweede Kamer werd aangeboden, ervaring opgedaan met de ruilverkaveling

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 209