20 Mr. K. J. BES Kadastraal scheidsgerecht en Prinsen) over de „eerste zaak" te kunnen opnemen. Blijkbaar waren de feiten niet scherp genoeg omschreven voor het geven van een beslissing. Van meer belang was echter de betekenis die dit onder werp voor de lezers heeft en de daaruit voortgevloeide gedachtenwisse- ling. Enkele opmerkingen moge ik nog hieraan toevoegen. Doet het inderdaad niets ter zake, dat bij de delimitatie de lasthebber van één van partijen een grens als eigendomsgrens aanwijst waarmee de lastgever zich later (na het bekend worden van het resultaat der hermeting) niet kan verenigen? Men kan natuurlijk volhouden, dat belanghebbenden de bekende (grondbelasting-)kennisgeving van het vastgestelde kadastrale resultaat ontvangen en dat een eventuele last gever dan nog voor zijn belangen op zou kunnen komen bij Ged. Staten. Laat hij die kans voorbij gaan, dan staat de kadastrering vast. Maar dit beroep op een geheel verouderd voorschrift is m.i. te for meel. Deze vraag moet juist door een kadastraal scheidsgerecht onder het oog worden gezien. En deze mogelijkheid moet nadrukkelijker afgezien van alle belastingconsequenties onder het oog van de grondeigenaren worden gebracht dan thans het geval is. Zelfs bij de oproeping ter delimitatie dient de mogelijkheid zich te laten vertegen woordigen scherp omschreven en beperkt te worden. Zonder meer mag men een lastgever niet gebonden achten aan de uitvoering die de lasthebber aan zijn opdracht geeft. En toch zeker niet wanneer deze een eigendomsgrens aanwijst, die blijkens de kadastrale kaart aan merkelijk afwijkt van de kadastrale grens? Of om ons tot een be kend examenvoorbeeldje te bepalen: wanneer een lasthebber tot op dracht heeft tien sigaren voor 2.50 te kopen en hij koopt tien sigaren van ƒ2.50, heeft de verkoper dan recht op 2.50 of op 25. Waar kan het resultaat van afhangen? (Gegeven is dat de sigaren op crediet worden geleverd en vóór de betaling zijn opgerookt.) Volledigheidshalve merk ik nog op, dat het dagvaarden van de Staat, de bewaarder of de landmeter, voor de burgerlijke rechter ten einde „verbetering" te verkrijgen van een kadastrale meting niet mo gelijk is. Althans geen succes op kan leveren. Hiertoe dient de ad ministratieve rechtspraak van Ged. Staten, om te zwijgen van de bevoegdheid van de Minister van Financiën. Hiermee is niet gezegd, dat de burgerlijke rechter zich nimmer aan een dergelijke (waarde loze) uitspraak zou wagen. Er bloeien tegenwoordig vreemde juridische bloempjes, met name op het gebied der bijzondere rechtspraak. Ik hoop hier nog eens een boeketje van samen te stellen en dit de lezers aan te bieden. B. Hypotheekbewaarder, Amsterdam TWEEDE ZAAK In een landelijke gemeente, waar de scheidingen tussen de percelen gevormd worden door sloten, verkoopt A een gedeeltelijk kadastraal

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 20