204
van de Ballumer Mieden, van de Dalfser Hooislagen, van de Wester-
landen onder Gieten en van de Noordlaarder made.
Ik kom nu aan het tweede gedeelte van mijn voordracht: de ont
wikkeling van de ruilverkaveling in de afgelopen 25 jaren.
Op 31 October 1924 werd de Ruilverkavelingswet van kracht. Vol
gens deze Wet kan 1j4 van de grondeigenaren een verzoek indienen
om tot voorbereiding van een ruilverkaveling in hun gebied te komen.
Wanneer de voorbereiding heeft plaats gehad worden de stemgerech
tigden opgeroepen om tot stemming over te gaan. Ieder brengt één
stem uit, zoals we dit ook als burgers van land, provincie en gemeente
doen, wanneer het ideële belangen betreft. Daarnaast werd door de
Wet geëist, dat de meerderheid van voorstemmers tevens de meerder
heid van de grond vertegenwoordigde. Elke stem kreeg dus een ge
wicht, evenredig aan het aantal ha dat ieder inbracht. Deze laatste
wijze van stemmen is dezelfde als die op een aandeelhoudersvergade
ring van een N.V. wordt gehouden of op een algemene vergadering
van een coöperatie kan voorkomen, zo ook in een polderbestuur. Waar
bij ruilverkaveling het algemeen belang gediend wordt, maar tevens
het particuliere belang van grondeigenaar en grondgebruiker, is waar
schijnlijk deze tweevoudige stemming hier wel op haar plaats.
Wanneer wij afwijken van de regel„ieder belanghebbende één
stem", is het mogelijk aan de stemmen nog een ander gewicht toe te
kennen dan dat van de grootte van ieders eigendom. Ook het aantal
percelen zou op het gewicht van invloed kunnen zijn of de gemiddelde
afstand van de percelen tot de boerderij of tot de dichtstbij zijnde
harde weg. Dit zijn dan alle omstandigheden die een ruilverkaveling
nodig doen zijn. Men heeft in de Ruilverkavelingswet 1924 deze meer
voudige stemming zo eenvoudig mogelijk gehouden door ook de aan
vankelijk voorgestelde invloed van de belastbare opbrengst van de
percelen niet van invloed te doen zijn.
Dat men de keuze heeft laten vallen op de oppervlakte van de per
celen heeft m.i. twee redenen:
ie. is ook de oppervlakte vaak bepalend bij stemmingen in vergade
ringen van waterschappen, zodat de Ruilverkavelingswet hier een
bestaand gebruik navolgde;
2e. is het in de praktijk zo, dat een landbouwer zich beoordeelt en be
oordeeld wordt naar de oppervlakte van zijn bedrijf. Bij ruilver
kaveling ervaart men dit ook. Een boer met 20 ha behoort tot een
andere stand dan een van 15 ha, ook al is het tweede bedrijf mis
schien productiever dan het eerste, en elke boer uit bezwaren
wanneer zijn bedrijf kleiner wordt, ook al komt dit voort uit een
toewijzing van betere grond.
In de ruilverkavelingsprocedure was het algemeen belang veilig
gesteld door de inmenging van de Centrale Cultuurtechnische Com
missie en de Cultuurtechnische Dienst, maar de uitvoering is in handen
gelegd van een Plaatselijke Commissie, die de belangen van de recht
hebbenden heeft te behartigen en tegen elkaar af te wegen in een juiste