221 van de openstaande inschrijvingen 5157 millioen) bedroeg op 31 December 1949 4,28 In het Journal du géomètre-expert immobilier (België), 1949, nr. 3, blz. 67, geeft J. van der Linden een beschouwing over een cau serie van Prof. J. N. Cloquet voor de radio over „Urbanisme". Ik hoop dat mij vergeven wordt, dat ik dit geestige Frans in ons wat zware taaleigen nastamel. Direct zoek ik al naar een aequivalent van urbanisme en geef het op. Urbanisme, zegt C., is het geheel van voorwaarden die de vorm van een stad bepalenhet woord stad uit te breiden tot gebied en land. Fr zijn twintig betere definities maar deze heeft het voordeel dat C. hem begrijpt. Uit de definitie volgt dat een stad ontstaan, zich ont wikkelen en vormen aannemen kan zonder voorafgaand plan. Babyion en Memphis bewijzen dat de oudheid urbanisme bedreef zonder er deze prachtige naam aan te geven. In de middeleeuwen en de renaissance werden verschillende steden, waaronder Versailles, Turijn, Darmstadt, ontworpen naar willekeurige, vooruitbedachte plannen. Sedert eeuwen heeft men dus aan urbanisme gedaan, maar de laatste 50 jaar heeft de groei van de bevolking en de spreiding van de mechanische vooruitgang genoopt tot „organiseren" van de stad. De eerste urbanisten waren alleen bedacht op schoonheid. Maar een stad moet niet alleen schoon, maar ook gezond, comfortabel, goed ge lucht, praktisch enz. zijn. Tegenwoordig is urbanisme een omvangrijke zaak. Sommige specia listen noemen zich urbanisten. Daarin ziet C. geen kwaad, maar hij is gewoon te zeggen: „De urbanist bestaat niet" en verwijst naar de uit spraak: „dat misschien toch eens een urbanist heeft bestaan op aarde maar dat was Pic de la Mirandole" (veelzijdig Italiaan uit de Renaissance). De urbanist, zegt 'C., moet „truster"hygiëne, biologie, scheikunde, hydraulica, transport, verlichting, landmeten, architectuur C. concludeert dat de som van deze bezigheden en diverse bevoegd heden urbanisme is. „Het is in zekere zin de orkestratie van al deze werkzaamheden, die onmisbaar zijn voor het leven en het geluk van de stad. Blijft te be zien wie de dirigent moet zijn". De schrijver, de heer Van der Linden, betuigt zijn instemming met de conclusie, dat de urbanist geen persoon maar een college is. 18 April 1950. De Groot Osterreichische Zeitschrift für Vermessungswesen, Aug. 1949. Op blz. 62 wordt in een boekbespreking een warm pleidooi gehou den voor een rechtsgeldig kadaster, dat een volledig bewijs (behoudens tegenbewijs) behoort op te leveren van de eigendomsgrenzen die op het kadastrale plan staan voorgesteld en zulks ten dienste van het grondboek. De schrijver meent dat dit bij voortschrijdende hermeting, waarbij

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 227