24 ernstig bedoeld werd. Het thans te behandelen vonnis van de recht bank te Zutphen geeft echter te denken. De toedracht is als volgt. Iemand koopt een stuk grond bij akte overgeschreven ten hypotheekkantore op n Juli I932- Vrijwel tege lijkertijd aanvaardt hij het gekochte in bezit. Een vijftiental jaren later blijkt nu dat verkoper het verkochte kadastrale perceel niet bij het kadaster op naam had. Wel een ander nummer. Dit heeft men in de koopakte genoemd. Koper is dus een ander terrein gaan gebrui ken (als eigenaar) dan zijn koopakte aangaf. Thans komt een derde (de man die aan de hand van zijn koopakte en de daarop steunende tenaamstelling bij het kadaster aantoont, dat het door koper in bezit genomen terrein hem toebehoort) de koper lastig vallen. Deze laatste begint een proces. Met zijn rechtsvoorgangers zou hij gedurende onheuglijke tijd, in elk geval meer dan 30 jaar, het bezit gehad hebben. En dan overweegt de Rechtbank: „dat voor een dergelijke bijvoe ding van het bezit nu als eis moet worden gesteld, dat de verwer king geschiedde op volkomen regelmatige wijze, dus door een leve ling die de verkrijger eigenaar gemaakt zou hebben, indien hij van de „eigenaar geleverd gekregen had en dat een bijvoeging van het bezit „niet mogelijk is indien de verwerving niet geschiedde krachtens een „akte van transport ingeschreven overeenkomstig art. 671 B.W.dat „toch, zou evengenoemde eis niet gesteld worden, de door art. 671 „B.W. gestelde regeling van de eigendomsoverdracht van nul en „gener waarde zou zijn en men van een eigenaar kopende, de in schrijving achterwege zou kunnen laten, omdat men dan, al is het „niet door levering, toch tengevolge van de bezitsverkrijging onmid- „dellijk eigenaar zou worden door verjaring, terwijl er dan bovendien „een anomalie zou ontstaan met de in art. 2000 B.W. neergelegde „regel van verjaring, o.m. meebrengende, dat men, na verkrijging van „onroerend goed krachtens titel, doch zonder levering, daarvan de „eigendom eerst verkrijgt na 20-jarig bezit..." Deze overweging is onjuist. Een van de twee. Was verkoper krach tens titel de eigenaar van het door eiser (de koper) in gebruik ge nomen perceel, dan had een beschouwing over 1995 B.W. geheel achterwege moeten blijven. De rechtbank heeft blijkbaar het examen grapje over 671 B.W. niet begrepen. In dit geval had alleen onder zocht moeten worden of de vermelding van een foutief kadastraal nummer de bedoeling van partijen voldoende in de koopakte weergaf. Was verkoper echter zelf door verjaring eigenaar van het verkochte geworden, was hij althans bezig door verjaring de eigendom te ver krijgen, dan was een beschouwing over 1995 volkomen op haar plaats geweest. Koper was dan in de voetstappen getreden van verkoper en had de strijd tegen de oorspronkelijke eigenaar („Jantje huilt") kunnen aanbinden. Ik laat hier de vraag buiten beschouwing of hier zelfs de eis gesteld mag worden, dat een overgeschreven stuk moet overgelegd worden. Ik ontken dit in tegenstelling met Mr. A. G. Lubbers Jr., die dit vonnis in W.P.N.R. 4092 biz. 310 besprekende, de vraag bevestigend beant woordt.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 24