247 de Ministers en de ambtenaren, laten we ons in hoofdzaak leiden door de eisen van de praktijk, door de vraag op welke wijze de beste resul taten zullen worden verkregen. En tochtoch gaat het hier om fundamentele problemen voor een Staat die waarlijk een rechtsstaat wil zijn en dus om problemen waar mede de jurist, die reeds op zo menig gebied zich heeft laten ver dringen door beoefenaars van jongere wetenschappen, zich heeft bezig te houden. Juist omdat nieuwe omstandigheden voortdurend wijziging brengen of nodig maken in de onderlinge verhoudingen, heeft de jurist steeds weer tot taak nieuwe regels op te stellen voor die ver houdingen, regels die waarborgen de handhaving van die grote rechts beginselen waarvan de eerbiediging noodzakelijk is wil er werkelijk sprake zijn van een samen-, een met elkander leven, van een gemeen schap waarin de mensen gelijkwaardig zijn, waarin de zwakken niet zijn overgeleverd aan de willekeur der sterken, noch de minderheid aan onderdrukking door de meerderheid. Is het niet overdreven bij de regeling van de ruimtelijke ordening, die toch slechts beoogt een doelmatig overheidsbeleid met betrekking tot het bodemgebruik mogelijk te maken, de grondbeginselen van de rechtsstaat betrokken te achten Ik meen van niet. Als de overheid de bestemming en het gebruik van de grond gaat regelen, houdt dit in, dat zij het eigendomsrecht op de grond aantast in datgene wat socio logisch, economisch en goed beschouwd ook juridisch de kern, het wezen van de eigendom vormt, de zeggenschap over de zaak. Hoever mag de overheid met die uitholling van het eigendomsrecht gaan, in welke gevallen moet de eigenaar daarvoor schadeloos worden gesteld, welk overheidsorgaan is daartoe bevoegd en welke regelen moet het daarbij in acht nemen ziedaar enkele vragen die rijzen in een staat waarin de burgers ook tegenover de overheid rechten hebben en waarin het beginsel geldt dat de gemeenschap niet mag functionneren op kosten van de enkeling. En wat de verhouding tussen de verschillende publiekrechtelijke lichamen onderling betreft, dezelfde gronden waarvoor van Rijkswege regelen zullen worden gegeven, vormen het territoir van een gemeente, van een provincie en veelal ook van een waterschap. Ook hun be sturen kunnen, neen moeten, zo zij hun taak goed verstaan, ter behar tiging van de hun toevertrouwde belangen, ter bevordering van het welzijn van de bewoners van hun gebied zich voortdurend bemoeien met hetgeen op, met en in de grond wordt gedaan. Het is bijkans niet te vermijden dat de inzichten van centraal en plaatselijk gezag om trent het grondgebruik somtijds uiteen zullen lopen. Het- belang van het geheel kan een andere bestemming van de grond eisen dan dat van een deel op zichzelf beschouwd. Ook kan het zijn, dat de lagere besturen onmachtig of onwillig zijn de door het Rijk noodzakelijk ge achte planologische maatregelen te treffen. Op welke wijze kan het Rijk dan zijn wil doorzetten? En tenslotte wie is dat Rijk? Wie krijgt die grote bevoegdheden tegenover de burgers en tegenover de kleinere territoriale gemeen schappen? Wie bepaalt in laatste instantie de bestemming van de grond

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 253