249 erkent, al verschilt men natuurlijk van mening over de vraag hoever men daarbij moet gaan. Ook is men het er over eens, dat de ordening op dit gebied alleen kan en daarom moet geschieden door de overheid. In de eerste plaats omdat het bij de ruimtelijke ordening gaat om regelingen voor zeer lange termijnen; voorts omdat zij behalve de doelmatigheid ook de schoonheid van ons land en andere culturele doeleinden moet bevor deren en tenslotte omdat op dit gebied van de ruimtelijke ordening niet een min of meer vrije organisatie van belanghebbenden denkbaar is zoals bij deze of gene bedrijfstak. Het gaat hier om belangen van alle leden van de gemeenschap. En de volksgemeenschap is nu een maal georganiseerd in de Staat, de provincies en de gemeenten. Al deze drie redenen zouden een uitvoerige toelichting waard zijn, omdat zij de de noodzaak van ruimtelijke órdening nogmaals zo dui delijk doen uitkomen. Hetgeen op of met de grond gebeurt, heeft door gaans blijvende althans langdurige gevolgen. U denke slechts aan de normale levensduur van polders, wegen, kanalen maar ook van steden, dorpen, havens, vliegvelden en fabrieksterreinen. Wat men het ene jaar heeft tot stand gebracht, kan men niet een volgend jaar weer af- of opbreken. Cultuurgrond waaraan een andere dan agrarische be stemming wordt gegeven, is voorgoed voor de landbouw verloren. Welke onderneming zal beslissingen nemen die grote investeringen vereisen, dus haar kapitaal voor lange tijd vastleggen, b.v. de bouw van een nieuwe fabriek, zonder een weloverwogen plan op te stellen Welke particulier neemt een beslissing die zijn arbeidskracht voor ge ruime tijd in een bepaalde richting vastlegt, zoals de keuze van studie richting of beroep, zonder een plan voor de toekomst De handelingen nu, die de bestemming en het gebruik van de zo schaarse Nederlandse grond bepalen, zijn doorgaans nog veel duurzamer en in veel mindere mate ongedaan te maken. En zij zijn ook van invloed op het leven, het wonen, het werken en de ontspanning van de na ons komende geslachten. Dat alleen reeds maakt een weloverwogen voorbereiding en toezicht van de gemeenschapsorganen op de handelingen die de bestemming van de grond bepalen, noodzakelijk. Een vraag die in dit verband zou zijn te stellen en ik niet aanstonds bevestigend zou durven te beantwoorden, is of bij de vaststelling van de volgorde en de inhoud van de ruilverkavelingen, die in toenemende mate plaats vinden, met deze grote betekenis ook voor een verre toekomst van de te treffen voorzieningen, reeds voldoende rekening wordt gehouden. En verder, als ieder met zijn grond zou mogen doen wat hij wil, zou de wijdheid van ons polderlandschap, de rust van onze te schaarse bossen, de bekoring van de vele andere landschapsbeelden, de onver vangbare charme van menig oude stadsplein of gracht spoedig geheel teloor gaan, een afzichtelijke en zeer oneconomische lintbebouwing zou opschieten, de voor menig stedeling onmisbare ontspanning in de vrije natuur en de bevrediging van zijn behoefte aan natuurschoon en een zaamheid, de bestudering van tal van uit wetenschappelijk oogpunt interessante flora en fauna en de aanblik van vele historische en cul tuurmonumenten zouden voorgoed onmogelijk worden. Voor de be-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 255