253 de naaste toekomst voor de aanleg van straten, grachten en pleinen bestemd of als bouwterrein aan te merken zijn. In het Voorlopig Ver slag werd naar aanleiding van deze bepaling de vraag gesteld of de Minister niet vreesde, dat door het maken van uitbreidingsplannen die zich uitstrekken over grote oppervlakten, ruilverkaveling in nabij heid van steden somtijds onmogelijk zou worden gemaakt. En ziet, de Minister van Economische Zaken antwoordde, dat inderdaad een uitbreidingsplan toepassing van ruilverkaveling onmogelijk maakte en dat dit volkomen in orde was, omdat een uitbreidingsplan aan de grond een stedebouwkundige bestemming geeft en daardoor een instituut van landbouwkundige strekking als de ruilverkaveling uitsluit. Niets is, zoals U uit het voorafgaande zal zijn gebleken, minder waar dan dit. En gelukkig ging de wetstekst minder ver dan de verklaring van de Minister, immers de wet sluit van opneming in het ruilverkavelings- blok slechts uit gronden gelegen in een uitbreidingsplan in onderdelen, niet dus die gelegen in een plan in hoofdzaak, zoals reeds kort na de vaststelling van de wet door de Minister zelf erkend is geworden. In 1941 heeft men bovendien mogelijk gemaakt, dat gronden gelegen in een uitbreidingsplan in onderdelen of in een bebouwde kom toch in een ruilverkaveling worden betrokken, doch helaas nog alleen wanneer dit noodzakelijk is met het oog op de aansluiting van wegen, waterlopen en kaden. De Herverkavelingswet Walcheren neemt met betrekking tot de ver houding van nieuwe verkaveling en ruimtelijke ordening een moderner standpunt in. De uitzonderingen voor gronden in de bebouwde kom of gelegen in een gebied waarvoor een uitbreidingsplan in onderdelen bestaat, zijn daarin niet opgenomenslechts is bepaald dat gebieden waarvoor een wederopbouwplan geldt, alleen met goedkeuring van de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting bij de herverkaveling mogen worden betrokken. Hier ziet men dus erkend, dat de ruilver- kaveling en een stedebouwkundige maatregel tegelijkertijd op een be paald gebied kunnen worden toegepast, ja zelfs dat het wenselijk is dat een ruilverkaveling in verband met en in het kader van de gehele ruimtelijke ordening van het betrokken gebied geschiedt. Dat dit de juiste opvatting is, is uitvoerig uiteengezet in een uitstekend rapport dat een commissie uit het Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw heeft uitgebracht over ruilverkaveling cn stedebouw, in'welke commissie een der rapporteurs voor het huidige congres, de heer Gorter, zitting had. Maar het rapport van deze commissie dateert dan ook van October 1948 en in de tussenliggende jaren was op het gebied van de ruimtelijke ordening weer heel wat gebeurd. Ondanks de daarin aangebrachte wijzigingen voldeden de bepalingen der Woningwet steeds minder. Geen wonder, in 1901 ging het vrijwel uitsluitend om een verbetering van de woningtoestandendit doel was voor een belangrijk deel voor de tweede wereldoorlog bereikt. In 1901 waren dus de woningbouw en de woningverbetering primair, maar hoezeer waren sindsdien de toestanden veranderd. In 1901 telde ons land 5.179.233 inwoners, in 1938 reeds 8.639.595 inwoners, thans hebben we in een door niemand voorzien tempo de 10 millioen over-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 259