255 belang. Ook deze gedachte moest groeien. De regeling van de streek plannen in de Woningwet bleek een mislukking. Deze in I931 tol stand gekomen regeling toch nam als uitgangspunt, dat twee of meer gemeenten de voorbereiding en vaststelling van een streekplan ge zamenlijk ter hand zouden nemen, doch reeds de voorbereiding bleef doorgaans achterwege als gevolg van gebrek aan overeenstemming tussen de gemeenten of door onwil tot medewerking van een of meer van haar uit vrees voor annexatie of om andere redenen. Het uit gangspunt was trouwens ook foutief. Streekplannen zijn niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, aan verschillende gemeenten gemene dus gezamenlijke belangen, zij hebben een eigen bovengemeentelijk karakter. En voorts bedenke U, wat de uitbreidingsplannen betreft, dat de gemeenten wel allerlei fraaie plannen kunnen doen ontwerpen, vast stellen en daarop de goedkeuring van hoger gezag verkrijgen, maar dat daarmee nog geenszins vaststaat, dat een eenmaal goedgekeurd plan ook verwezenlijkt zal en kan worden. Immers nog atijd was de enige sanctie op zulk een plan de weigering van bouwvergunning. Een bestemming van zijn grond tot bos belet een eigenaar helemaal niet alle bomen te kappen en de grond als weiland te gaan exploiteren een bestemming tot weiland staat niet in de weg aan een ontgronding ten behoeve van de steenindustrie, een bestemming tot haven niet aan een beplanting of ontgronding, kortom aan geen enkele hande ling of werk tenzij daarvoor een bouwvergunning is vereist. Óm deze en vele andere redenen werd in het reeds genoemde jaar 1938 een Staatscommissie tot herziening van de Woningwet ingesteld onder leiding van de toenmalige Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken, de heer Frederiks. In het voorjaar van 1940 werd haar rap port gepubliceerd, dat begrijpelijkerwijs toen weinig belangstelling trok. Het had beter lot verdiend. De commissie introduceerde wat zij met een enigszins wonderlijke naam aanduidde als het voorrangs beginsel. Gold sinds jaar en dag dat een eigenaar zijn grond mag bebouwen tenzij een uitbreidingsplan of een andere wettelijke rege ling zich daartegen verzet, volgens haar voorstellen zou juist om gekeerd een eigenaar tot het stichten van gebouwen slechts bevoegd zijn, indien en voorzover een stedebouwkundige regeling hem dat ver oorlooft. Bebouwing zou dus slechts mogen plaats vinden op die gronden welke door de overheid voor bebouwing zijn bestemd en dan nog slechts met die gebouwen welke de vastgestelde regeling daarop toelaat. Voor de bebouwde kommen en t.a.v. agrarische en dergelijke gebouwen werden uitzonderingen voorgesteld. Op deze wijze zou met één slag de regeling van de bestemming en het gebruik van de grond steeds moeten voorafgaan aan het stichten van bebouwingvandaar de naam voorrangsbeginsel. Door een dergelijke regeling zou dus van zelf bebouwing op daarvoor ongewenste plaatsen worden voorkomen. Het voorstel van de commissie ging echter nog verder. Het voor rangsbeginsel zou niet alleen gelden voor het oprichten van gebouwen. Door de uitvoering van tal van andere werken als wegen, kanalen, ruilverkavelingen, afgravingen en begraafplaatsen, kan ook blijvend,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 261