260
te voeren getoetst kunnen worden. Slechts gedurende een overgangs
tijd gedurende welke nog niet alle gemeenten aan de plicht tot vast
stelling van een plan hebben voldaan, zal er behoefte zijn aan het
voorrangsbeginsel.
Ook het uit een oogpunt van rechtszekerheid zo bedenkelijke stelsel
van bezwaar maken door de President van het Nationale Plan, waar
over ik eveneens reeds eerder sprak, wil de commissie nog slechts voor
een overgangsperiode handhaven. Kvenals de commissie-Frederiks wil
zij, dat de ruimtekundige bestemmingsregelingen niet alleen van be
lang zullen zijn voor het bouwen. Integendeel, door de scheiding in
Woningwet en Ruimtewet zal een aanvrage om bouwvergunning niet
meer getoetst worden aan de ruimtekundige bestemmingsregelingen.
Voor bouwwerken zal behalve een bouwvergunning krachtens de
nieuwe Woningwet, evenals voor andere werken, een aanlegvergun-
ning vereist zijn krachtens de Ruimtewet. Bij de beslissing over het
verlenen van deze aanlegvergunning zal zowel voor bouw- als voor
andere werken de toetsing aan de ruimtekundige regeling plaats vin
den. Werken als de aanleg van wegen, ontgrondingen, ruilverkave
lingen e.d., zullen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Ruimtewet
dus slechts mogelijk zijn nadat daarvoor een aanlegvergunning is ver
kregen, die slechts wordt verleend indien het werk in overeenstemming
is met het gemeentelijk bestemmingsplan. Hierdoor wordt gewaarborgd
dat dergelijke werken niet zullen worden uitgevoerd voordat zij aan
de ruimtekundige regeling zijn getoetst.
Het is duidelijk dat het instituut van het bezwaar maken niet meer
nodig is als die gemeentelijke bestemmingsplannen er eenmaal zijn, mits
daarin ook verwerkt zijn de bovengemeentelijke belangen, dus de in
zo'n plan gegeven bestemmingen voldoen aan de eisen die daaraan uit
nationaal en provinciaal oogpunt moeten worden gesteld. De ruimte
kundige ordening is, zoals U uit mijn verhaal kan zijn gebleken, van
onderaf gegroeid. Naarmate echter door allerlei oorzaken, vooral als
gevolg van de sterke toeneming van de bevolking en de snellere en ge
makkelijker verplaatsingsmogelijkheden, de ruimtekundige ordening
meer en meer een zaak van Rijksbelang is geworden, moeten het cen
trale alsook het provinciale gezag meer invloed op de bestemmingsrege
lingen krijgen. De Ruimtewet bepaalt daarom dat een nationaal be
stemmingsplan zelf regelen moet bevatten omtrent het in overeenstem
ming brengen van de gewestelijke bestemmingsplannen met dat natio
nale plan. Evenzo moeten op hun beurt de gewestelijke bestemmings
plannen een regeling geven omtrent het in overeenstemming brengen
van de gemeentelijke bestemmingsplannen met zulk een gewestelijk
plan. De organen der kleinere gemeenschappen zijn verplicht die over
eenstemming tot stand te brengen en mochten zij in gebreke blijven,
dan kan het hoger gezag zelf daartoe overgaan.
Maar al die plannen zijn er nog niet. Zeker zal het nog wel heel lang
duren voordat de gewestelijke en vooral voordat er nationale plannen
zijn. De gemeenten kunnen daarop niet wachten en nog minder kan
men van particulieren verlangen dat zij niets met hun grond zullen
doen zolang die plannen er niet zijn. Maar anderzijds moet voorkomen