262
de commissie voor, dat voortaan ook bij onteigening alleen de gebruiks
waarde van de grond en wat daarop is zal worden vergoed, dus dat bij
het bepalen van de waarde van te onteigenen gronden en gebouwen
alleen rekening zal worden gehouden met het bestaande gebruik van
die grond of gebouwen. Voor landbouwgrond zal dus bij onteigening
alleen de waarde als landbouw- of tuinbouwgrond vergoed worden.
Ten aanzien van de gronden die thans in het handelsverkeer reeds een
hogere dan de gebruikswaarde hebben, bv. omdat zij reeds aan de
bebouwing van een stad grenzen, kunnen de eigenaren na de totstand
koming van de wet aan de rechter vragen deze hogere waarde vast te
stellen. Wordt hun grond binnen 20 jaar na het van kracht worden
van de wet onteigend, dan krijgen zij volgens een aflopende schaal ook
een deel van die hogere waarde vergoed.
Dit is een voorstel dat op zichzelf voldoende stof oplevert voor een
lange lezing. Het heeft de verdienste dat het tracht met één slag een
grote hinderpaal voor een goede behartiging van de belangen van de
volkshuisvesting en van de ruimtekundige ordening in het algemeen
op te ruimen. Het doet dit door alle grondeigenaren de winstmoge
lijkheden die in het bezit van hun grond zijn gelegen, te ontnemen.
Ziehier door enkele voorbeelden toegelicht hoe de commissiè oor
deelt over de drie kwesties die ik, zij het in andere volgorde, in de
aanvang van dit betoog vermelddede invloed van de ambtenaren, de
verhouding tussen Rijk enerzijds, provincies en gemeenten anderzijds,
en tenslotte de verhouding tussen de overheid en de individuele burgers.
Van twee dingen ben ik mij bewust. Enerzijds dat ik nog slechts
enkele hoofdzaken van de voorstellen der commissie Van den Bergh
heb verteld en waarschijnlijk deze toch nog zo snel en in zulk een
gecomprimeerde vorm, dat de vergadering ze niet zo aanstonds ver
werken kon. Anderzijds dat ik reeds geruime, ja te lange, tijd aan
het woord ben. Ik wil het daarom hierbij laten. Een oordeel uit te
spreken over deze na langdurig overleg geformuleerde voorstellen zou'
mij niet passen. Ik begrijp dat men huivert voor wat er uitziet als
een keurslijf en als een nieuwe bron van ambtelijke bemoeizucht. On
danks de hitte huiver ik mee. Maar nogmaals, U moet daar tegen
over stellen de grote schaarste aan grond in dit dichtbevolkte land
met zijn nog steeds wassende bevolking. En wie nog aarzelt neme
eens kennis van wat allerwege op dit gebied in het buitenland ge
schiedt, ook in landen die in het algemeen zich meer dan wij afkerig
tonen van overheidsbemoeiingen met het maatschappelijk leven. Als
dan ontkomt men niet aan de mening dat in een maatschappij als de
onze bepalingen nodig zijn krachtens welke de overheid het laatste
woord heeft in de bestemming van de grond. En men moet ook goed
begrijpen, dat de Staatscommissie niets heeft gedaan dan een raam, een
kader ontwerpen dat mogelijk zal maken, dat de grond in ons land
zal worden bestemd en tenslotte ook zal worden gebruikt zoals naar
het oordeel van de daartoe bevoegde organen het algemeen belang
vereist. Hoe die formele bepalingen in de praktijk zullen werken,
hangt echter geheel af van de wijze waarop zij zullen worden toe-