292 Verschillende cassatiemiddelen waren voorgedragen en verworpen, maar één middel dat de klacht bevatte, dat de uitspraak van het Hof op een bepaald punt niet met redenen was omkleed, vond genade bij de Hoge Raad en leidde tot cassatie. Het Hof had nl. gezegd, dat de vordering in eigendom van de litigieuse gronden niet geacht kon wor den naar het oordeel van het vorderende bestuursorgaan in overeen stemming te zijn met het algemeen belang, omdat vermoedens rijzen dat in 1942 door Landbouw op instigatie van Domeinen in eigendom is gevorderd ten einde de begeerte van Domeinen naar eigendom van bedoelde aanwas te bevredigen en aldus het oude geschil te beslechten, en niet om daarmede in de eerste plaats het belang van de voedsel voorziening te dienen. Deze redenering is niet wel begrijpelijk, volgens de Hoge Raad, want zij laat de mogelijkheid open, dat de vordering naar het oordeel van Landbouw zij het dan niet in de eerste plaats, geschiedde in het belang van de voedselvoorziening. Ook is niet duidelijk hoe het Hof ertoe gekomen is dat vreemde doeleinde (begeerte van Domeinen) als be palende factor voor Landbouw om te vorderen op te vatten. Verder overweegt de Hoge Raad nog dat van die vordering niet gezegd kan worden enkel ten doel te hebben dat oude geschil over de eigendom van die kweldergronden op te lossen, omdat immers de vordering ervan uitgaat, dat de oevereigenaar de kweldergronden in eigendom heeft. Voortaan zal verdere aanwas voor de Staat zijn als nieuwe oever eigenaar. Inmiddels is een nieuw proces aan de gang over de eigendom der kweldergronden, waarbij de vraag of een bepaalde overheidsbevoegd- heid verkeerd is gebruikt (détournement de pouvoir) van alle kanten kan worden bezien. In de onderhavige procedure ging het alleen over de vraag of de pachter door Domeinen aangewezen al dan niet moest worden toegelaten en kwam de eigendomsvraag slechts zijdelings ter sprake. Uit het arrest kan inmiddels wel worden afgeleid in welke richting de oplossing zal worden gezocht. De positie van de oude oevereigenaar lijkt niet rooskleurig. Want niet zozeer de eigendom van de litigieuse gronden is in het geding, maar veel meer de mogelijkheid van het verwerven van verdere aanwassen tot in lengte van dagen. Als ten slotte de eigendom van de litigieuse gronden aan de Staat zal worden toegewezen, rijst de vraag welke schadevergoeding hier zal moeten worden betaald, met name hoe moet worden gecalculeerd de waarde van toekomstige aanwasmogelijkheid. 1949/612. Hof Amsterdam, 24 November 1948. Partijen hadden ruzie over de gemeenschappelijke sloot, thans onge veer 2, volgens appellant vroeger 3 a 3P2 m breed. Appellant had voor de Rechtbank (1949/347) gevorderd dat geïntimeerde de sloot weer op de vroegere breedte moest brengen, omdat de sloot was versmald ge deeltelijk door demping en uittrappen door het vee van geïntimeerde. De Rechtbank had de eis afgewezen, maar het Hof vernietigde dit vonnis en liet appellant toe door getuigen te bewijzen, dat de vroegere

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 298