293
breedte van de sloot 3 a 33^ m had bedragen en dat de tegenpartij de
sloot van zijn kant had versmald door vervuiling, gedeeltelijk demping,
naar voren plaatsen van een schoeiing, uittrappen door het vee en
soortgelijke handelingen.
De Rechtbank had nog overwogen, dat ook een sloot met een ge
ringere breedte een goede afscheiding kon vormen, maar het Hof was
van mening dat de gemene sloot slechts met toestemming van beide
eigenaren mag worden versmald en als dus een der eigenaren zonder
overleg tot gedeeltelijke aanplemping overgaat, de andere eigenaar een
vordering heeft om herstel van de oude breedte te verkrijgen.
1949/685. Hof 's-Gravenhage, 25 Maart 1949.
Een gemeente had in 1929 gasbuizen gelegd in grond van eisers
zonder vergunning. De Rechtbank wees in 1943 een vonnis, waarbij de
Gemeente bevolen werd de gasbuizen te verwijderen. Nadat hieraan
niet werd voldaan, wendden eisers zich weer tot de Rechtbank en
kregen nu een veroordeling tot verwijdering vóór een bepaalde datum
(27 October 1944) met vaststelling van een dwangsom van 100 voor
elke dag dat de gemeente na die datum nalatig bleef. Tevens bepaalde
de Rechtbank, dat de dwangsom niet verschuldigd zou zijn nadat de
gemeente krachtens art. 2 van de Privaatrechtelijke-Belemmeringen-
Wet 1927 het recht zou hebben gekregen de buizen in die gronden te
mogen houden.
Krachtens die wet nu werd bij Beschikking van de Secretaris-Gene
raal van het Departement van Waterstaat aan thans appellanten de
verplichting opgelegd de gasbuizen in hun grond te dulden. Dezen
gingen daarop in beroep bij het Hof (art. 4 der wet), dat op 14 Maart
1946 de beschikking van de Secretaris-Generaal bekrachtigde. Appel
lanten vorderden nu betaling van de dwangsom tot 14 Maart 1946 en
legden executoriaal beslag op eigendommen van de gemeente. Deze
kwam in verzet en de Rechtbank beval de executie te staken en ver
klaarde het beslag ongeldig.
In beroep overwoog het Hof dat het geschil eigenlijk alleen liep
over de datum waarop de meergemelde beschikking rechtskracht zou
hebben verkregen. Volgens het Hof nu moest dit zijn 24 October 1944
en niet 14 Maart 1946 zoals appellanten wilden betogen. Hun verzet
tegen de beschikking schortte slechts de werking op, maar hield de
beschikking zelf in stand tot eventueel het Hof haar zou vernietigen.
Waar dit nu niet is gebeurd heeft de bevestiging van het Hof de be
schikking werking verleend vanaf 24 October 1944 en was dus het
vonnis waarvan beroep juist gewezen.
1949/706. Hof 's-Gravenhage, 30 Juni 1949.
De Rechtbank had beslist (1949/107) dat de Staat ten onrechte
krachtens het Vorderingsbesluit 1940 gevorderd had ter beschikking
stelling van een servituut, dat op grond van de Staat drukte, omdat
dit doel ook met de Onteigeningswet te bereiken was geweest en toe
passing van dit noodrecht in strijd met de Grondwet werd geacht.
Wel achtte de Rechtbank mogelijk, als de toepassing veroorloofd was