44
Landmeetkundige Federatie worden herbenoemd de heren F. Schuur
man en J. F. Ilsen.
g. Aanwijzing van een candidaat voor de verkiezing van een pen
ningmeester van het Dagelijks Bestuur der N.L.F., wegens periodieke
aftreding van de heer R. J. Rienks, die zich niet beschikbaar stelt.
Het bestuursvoorstel om candidaat te stellen de heer W. Baarda wordt
aangenomen.
h. Het agendapunt: besprekingen i.v.m. het lidmaatschap van de
N.L.F. brengt geen discussie.
i. Besprekingen i.v.m. het lidmaatschap der Internationale Land
meters Federatie. Voorstel van het bestuur: De vergadering besluite
het bestuur te machtigen om, in overleg met de N.L.F., het lidmaat
schap van de I.L.F. op te zeggen en dit over te doen gaan op de N.L.F.
De Voorzitter deelt mede dat het Hoofdbestuur van de N.L.F. accoord
gaat met dit voorstel. Zonder discussie wordt dit voorstel aangenomen.
j. De Voorzitter geeft vervolgens het woord aan de heer O. J. Jonas,
Ingenieur-Verificateur van het kadaster te Arnhem, voor het houden
van zijn inleiding over „De positie van de landmeter in de tegenwoor
dige maatschappij" (zie elders in deze aflevering).
De heer Biekart acht het wenselijk meer bekendheid te geven aan
de studie voor geodetisch ingenieur, bijv. met de hulp van de direc
teuren van Hogere Burgerscholen.
Prof. Schermerhorn constateert dat eisen van specialisatie en diffe
rentiatie oorzaak zijn geweest voor de instelling van de studie voor g.i.
en maakt daarna een vergelijking met wat gebeurt in de verdere inge
nieurswereld. De industrie vraagt een kortere opleiding wegens haar
behoefte aan bedrijfsingenieurs. Spr. verwacht dat deze vraag zich
ook zal voordoen in de landmeetkundige wereld. Wij staan aan het
begin van een ontwikkeling en de maatschappij zal bepalen wat de
positie van de g.i. zal zijn. Spr. acht het de vraag of complete her
meting nodig en niet te duur is. Te veel tegelijk eisen is gevaarlijk. Men
springe niet verder dan de stok lang is.
De heer Jonas, de sprekers beantwoordend, sluit zich aan bij de ge
dachten van de heer Biekart. Ingaande op de woorden van Prof. Scher
merhorn merkt spr. op, dat indien er in een vak te weinig plaats is
voor ingenieurs zulks tot uiting komt. Spr.'s betoog was er juist op
gericht aan te tonen dat bij het Kadaster wél behoefte bestaat aan
wetenschappelijk gevormde ambtenaren. Men zie slechts naar de taak
van de landmeters bij de ruilverkavelingsdienst. Doch ook de land
meter van de bijhoudingsdienst heeft de studie voor g.i. geheel nodig.
Bij hermeting doet zich hetzelfde probleem voor als bij de samen
stelling van een kaart op de schaal i 10 ooo. Spr. is een voorstander
van algehele hermeting, hoezeer hij ook waardering heeft voor een
urgentieprogramma.
Prof. Tienstra wil in de door de heer Biekart beoogde richting tot
voorzichtigheid manen. Er dient geen teveel aan studenten te komen.
Spr. wil de eventuele propaganda voor de studie georganiseerd zien.
De geod. ing. moet tonen, op zijn plaats, dat hij zijn kennis goed ge-