5 De tweede factor is ongelijk nul, dus x en 3» zijn nul. Dit doet zich dus slechts voor in 'het definitieve punt, immers we kozen dit punt tot oorsprong. We nemen nu aan (zie fig. 2), dat we in drie punten, Px, P2 en P3, deze polygonen hebben geconstrueerd, de begin- en eindpunten met elkaar verbonden en door een pijl aangegeven. De projecties van deze vectoren op ieder tweetal onderling loodrechte assen geven de waarden vóór het gelijkteken aan in de vergelijkingen (3) en (4), de normaal vergelijkingen in elk punt voor die assen. Gevraagd wordt met behulp van deze drie vectoren dat punt te construeren waar de vector nul is. Er zijn verschillende oplossingen voor dit vraagstuk te bedenken; ik geef de volgende. Indien we de vector in P, projecteren op een rechte gaande door Pi en tegelijk het assenstelsel zo om de oorsprong P draaien dat de X-as evenwijdig komt te lopen aan de rechte, wat geschiedt er dan met de projectie, als we P; langs de rechte verplaatsen? De projectie is blijkens (3) een lineaire functie van x en y. Daar de rechte evenwijdig aan de X-as loopt, is y constant en de aangroeiing van de projectie dus evenredig met die van x. Dit blijft het geval als we scheefhoekig projecteren, omdat dit slechts vermenigvuldiging met een constante betekent. Projecteer nu (fig. 2) de vectoren Px en P2 in de richting van P3 op de rechte P\Pi- Bij verplaatsing van Px naar P2 gaat de projectie pi over in p2 en zal dus in het punt H nul passeren, indien PxHi P>zH pxp2. Het punt H is dus te construeren. In H is de projectie van de vector in de richting van de derde vector nul, dat betekent dat de vector in H evenwijdig is met die in P3. De lengte van de vector in H kan gevonden worden uit de andere componenten van de vecto ren in Px en P2, px' en p2', door dezelfde evenredige verdeling van het verschil van deze componenten. Bij de overgang van II naar P3 blijft de evenwijdigheid van de vectoren bestaan. Het definitieve punt zal op deze lijn liggen en wel daar, waar de afstanden tot H en P3 zich verhouden als de lengten van de vectoren in deze punten. De heer A. J. Leenhouts, opzichter Rijkswaterstaat te Groningen, heeft deze methode gevonden met behulp van voorstellingen in de ruimte: hij beschouwde het gebogen oppervlak z [ff], een para- boloïde, en de afgeleiden, de normaalvergelijkingen, als raaklijnen. Ik geef, hoe interessant dit ook is, de beredenering in de ons van ouds bekende terminologie, ten eerste omdat daarin veel besloten ligt wat reeds bewezen is en ten tweede omdat deze voorstellingen ingewikkelde tekeningen zouden vereisen. Hij was tot zover gekomen en zocht nu naar de foutenellips. Enige besprekingen die ik met hem had, leidden tot oplossing van dit probleem en tevens tot aanzienlijke vereenvou diging van de methode. Zij P (fig. 3) het definitieve punt, dat we reeds vonden. We nemen de X-as langs PPX en noemen de projecties van de vector in Px op de X-as px en op de F-as px. Deze projecties zijn in waarde gelijk aan de termen vóór het gelijkteken in de vergelijkingen (3) en (4) en in Px is x PPX en y o. Substitutie in (3) en (4) geeft dus:

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 5