75 F. HARKINK, Controles in detailmetingen Hoe kan men het aantal controlemogelijkheden bepalen in de veld- aantekeningen van de opmeting van een of meer percelen, en waaruit kunnen deze controlemogelijkheden bestaan, indien vooropgesteld wordt dat de opmeting Uitsluitend gericht was op het bepalen van de vorm en de grootte, niet de ligging, van het perceel of de percelen Een n-hoek is in vorm en grootte bepaald door 2nj onafhankelijke gegevens: zet men een gegeven zijde op het papier (dat is één ge geven), dan kan men elk van de overige n2 hoekpunten construeren door twee gegevens (twee afstanden, twee hoeken, één afstand en één hoek) ;.men gebruikt dus 1+2 n2) 2n3 gegevens. Een n-hoek is in vorm, grootte en ligging bepaald door 2n onaf hankelijke gegevenselk hoekpunt is bepaald door twee coördinaten, ongeacht van welke soort. Het is dikwijls niet mogelijk de gegevens nodig voor het bepalen van de vorm en de grootte van een perceel rechtstreeks te meten eerst meet men dan vorm en grootte van een andere figuur en meet daarna vorm, grootte en de ligging van het perceel ten opzichte van die figuur. Zo is in fig. 1 A ABC in vorm en grootte bepaald en het perceel DEF in vorm, grootte en de ligging ten opzichte van A ABC. Er zullen dus gemeten moeten zijn (2X3 3)2X3=9 gegevens. Deze bestaan uit de afstanden BA, AC, CB, BF, AE en CD en de wetenschap dat D, E en F op de rechten CB, AC en BA liggen, d.w.z. in elk der punten D, E en F is een gestrekte hoek gegeven. In de meting van fig. 1 komt dus geen enkel overtollig gegeven voor; er is dus geen enkele contrólemogelijkheid. Elke gemeten maat meer levert een contrólemogelijkheid op (grafisch of numerisch), anders gezegd: levert een voorwaarde op waaraan voldaan moet zijn. Landmeter van het kadaster, Rotterdam

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 75