76 Zijn in fig. i ook de afstanden DE, EF en FD gemeten, dan moet elk dezer gemeten afstanden overeenkomen met een uitgepaste of berekende afstand (het berekenen gaat het eenvoudigst door bv. ten opzichte van AC als A-as de rechthoekige coördinaten van B, D en F te bepalen en dan de afstanden m. b.v. de stelling van Pythagoras). Het is eenvoudiger, vooral bij meer ingewikkelde metingen, niet van elke volgende figuur de ligging t.o.v. een vorige te beschouwen, maar slechts te letten op vorm en grootte van de volledige door de meting bepaalde figuur, anders gezegdop de onderlinge ligging van alle in de figuur voorkomende punten. In fig. i komen 6 punten voor ter bepaling van hun onderlinge ligging zijn 2X6 3=9 onafhanke lijke gegevens nodig. Daarna telt men het aantal gemeten gegevens: afstanden en (meestal rechte) hoeken, en in ieder op een rechte ge legen tussenpunt een gestrekte hoek. Het aantal nodige gegevens ver minderd met het aantal gemeten gegevens is het aantal voorwaarden (controlemogelijkheden). Is in fig. 1 A niet het beginpunt van de meting naar C, maar ligt dit meer naar links, dan kan men a) het beginpunt bij de punten tellen en het meetgetal bij A benevens de gestrekte hoek bij de gegevens, of b) noch het beginpunt, noch het meetgetal of de rechte hoek bij A meetellen. Voor hetgeen volgt is het van belang aan te nemen dat a priori vaststond, dat tussenpunten, zoals D, E en F, op de rechten CBAC en BA) lagen, zodat voor de bepaling van elk dezer punten slechts één waarneming (een afstand langs de rechte en niet de gestrekte hoek) nodig was. Men zegt danfig. 1 heeft 6 puntener zouden 2X6 3 9 gegevens noodzakelijk zijndaar er 3 tussenpunten zijn, kan voor elk dezer punten één gegeven vervallendus er blijven over 6 noodzakelijke gegevens; er zijn 6 afstanden gemeten en geen hoe ken; er zijn dus geen overtollige gegevens. Telt men in fig. 2 het beginpunt van de meetlijn AE niet mee, dan bestaat deze figuur uit 9 punten waaronder 5 tussenpunten; er zijn dus (2 X 9 -3) 5 10 onafhankelijke gegevens nodig. De gemeten gegevens zijn de afstanden AB, AC, AD, AE, EF, AK, AH, HG, HF, BK, CH, AG, en de rechte hoeken bij B, C, D, E en H, in totaal 17 gegevens er moeten dus 17 10 7 onafhankelijke controlemoge lijkheden bestaan. Als men de eis stelt dat iedere waarneming door een andere gecon troleerd wordt, voldoet de meting van fig. 2 dan hieraan? Ja, mits men de controle van de rechte hoeken van het perceel zelf (bij B, D en H) overbodig acht, of anders gezegdmits men aanneemt, dat deze rechte hoeken a priori vaststonden (er resteren 10 3 7 noodzakelijke gegevens) en deze dus niet behoefden te worden waar genomen (er resteren 17 3 14 waarnemingen) het aantal waar nemingen is dus precies het dubbele van het aantal noodzakelijke ge gevens; een toeval natuurlijk, omdat deze meting aan een veldwerk archief is ontleend en men in de praktijk de meting natuurlijk nooit

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1950 | | pagina 76