81
Idem. Augustus 1949, biz. 43. B. Ungarov. Enige opmerkingen over
de duurzaamheid van verzekerde punten.
In Kroatië zijn van 1876 tot 1913 boutjes geplaatst voor water
passingen. Er zijn nu nog 80 overgebleven. Het verdwijnen van
de meeste was verooorzaakt door het slopen van huizen.
Van 1939 tot 1941 werden boutjes geplaatst. Hiervan zijn nog
maar 30 overgebleven.
Van latere metingen verdwenen reeds resp. 20 en 50 Van een
stadsopmeting in 1947 was het een jaar later onmogelijk er 15 stuks
terug te vinden.
Vanwaar dit verschil? De boutjes waarvan het merendeel bleef,
lagen met de kop gelijk met het muurvlak, de andere staken er uit.
Het bezwaar, dat op de boutjes waarvan de kop gelijk met het muur
vlak ligt, geen waterpasbaak geplaatst kan worden, is niet groot. Men
plaatse dan de baak naast het boutje, leze eerst met horizontale vizier
lijn de baak, daarna met hellende vizierlijn tegelijk de streep op het
boutje en de baak af. Om verschilzicht te voorkomen moet gezorgd
worden dat baakvlak en boutje evenver van het instrument zijn. Dit
kan op het oog als ze naast elkaar zijn. Een aanbeveling voor het boutje
H.T.W. de Gr.
Zeitschrift für Vermessungswesen. Juli 1949, blz. 139. Verkorte
weergave van een intreerede van Prof. K. Ramsayer, waarin de prin
cipes van de astronomische plaatsbepaling helder worden uiteengezet.
Zeer lezenswaard. De Gr.
Idem, blz. 145. Wl. K. Hristow. Eenvoudige afleiding van de diffe-
rentiaaalvergelijkingen van de geodetische lijn
voor een willekeurig vlak en een willekeurig
rechthoekig coördinatenstelsel.
Schrijver doet dit door op te merken, dat
de geodetische lijn „recht" is en dus de ver
andering van azimuth alleen het gevolg is van
de kromming van de coördinaatlijnen. Voor de
ellipsoïde wordt deze afleiding zeer eenvoudig;
ik geef haar hieronder in het kort.
Het tekenvlak van bijgaande figuur is het raak
vlak in het punt 1 aan de ellipsoïde. i.S is de
raaklijn aan de meridiaan in 1, 5" het snijpunt
met de aardas, dus het toppunt van de raakkegel
aan de parallelcirkel. 1.2 is een lijnelement ds van
een geodetische lijn door 1 met azimuth A. Is <p
dë breedte, X de lengte, dan is in de differentiaal
driehoek 1.2.3. de zijde 1.3 gelijk aan Md <p,
d.w.z. de kromtestraal van de meridiaan in 1
vermenigvuldigd met de aangroeiing van de
breedte. Evenzo is 2.3 gelijk aan rdX als r de
straal is van de parallelcirkel.
De coördinaatlijn 1.3 voor X constant is de meridiaan, hij heeft