lijk heeft de ruilverkavelingsdienst, en vooral de landmeter, in de vijf nu afgelopen jaren de moeilijkste periode achter de rug. Maar op hem zal toch steeds in de eerste plaats de verantwoordelijkheid voor een goed verloop van de ruilverkaveling blijven rusten. In 1935 vond een verandering plaats door de oprichting van de Cul tuurtechnische Dienst. Het secretariaat van de Centrale Commissie, tot die tijd bij de Nederlandsche Heidemaatschappij berustend, ging over naar de Directeur van die dienst, Ir. F. P. Mesu. Als adjunct secretaris werd aangewezen Ir. A. G. Swart, thans cultuurconsulent te Groningen, wiens naam ik hier nog wil noemen, daar ook hij de ruilverkaveling van de aanvang af heeft gediend, vóór 1935 als in genieur van de Ned. Heidemij. en ter beschikking van het Secretariaat. De secretaris van de Centrale Commissie heeft in de Cultuurtech nische Dienst het apparaat om zijn belangrijke taak te kunnen ver vullen. Ook deze dienst is na een bescheiden begin met de omvang van zijn taak snel gegroeid. Behalve het hoofdbureau in Utrecht is er thans in elke provincie een bureau gevestigd, in Overijssel en in Noord-Brabant twee, aan welks hoofd een cultuurconsulent (landbouwkundig ingenieur) staat. De cultuurconsulent heeft t.a.v. de ruilverkaveling tot taak deze voor te bereiden, en verder is hij belast met het technisch toezicht op de uitvoering der grondwerken, wat voortvloeit uit het feit, dat de ruil verkaveling door de Cultuurtechnische Dienst gefinancierd wordt. Het spreekt vanzelf dat hij ook overigens nog bemoeiingen met de uitvoering moet houden. Hij heeft de eerste contacten gelegd, namens het secretariaat verschillende afspraken gemaakt en enkele hoofdlijnen uitgestippeld. De plaatselijke commissie en dus ook de landmeter dienen hiervan gebruik te maken, althans grondig kennis te nemen. Daarom is het gewenst dat het contact gedurende de uitvoering bestendigd blijft en dat de cultuurconsulent in principiële kwesties betrokken wordt. In de door de Centrale Commissie voor de plaatselijke com missies uitgevaardigde instructie is zulks dan ook, zij het minder be vredigend, geregeld. Men voelt van welk een groot belang het is dat landmeter en cul tuurconsulent in goede harmonie samenwerken, maar ook dat wegens het niet scherp begrensd zijn van hun taak de mogelijkheid van con flicten aanwezig is. Inderdaad hebben die zich wel eens voorgedaan, zodat zelfs van „de kwestie cultuurconsulent-landmeter" werd gesproken. In feite is er niet meer veranderd dan dat een gedeelte van het werk van het secretariaat gedecentraliseerd is, waarbij het echter aan de cultuur consulenten dikwijls moeite gekost heeft en soms nog kost, hun plaats in de op de wet gegronde organisatie van het werk te vinden. Waar mede ik niet zeggen wil dat van landmeterszijde wèl in alle gevallen op de juiste wijze gereageerd is of wordt. Maar het onderling begrip is groeiende en bij de meer en meer zich aftekenende afbakening blijkt toch wel, dat de werkzaamheden van de cultuurconsulent een gebied bestrijken naast dat en niet op dat van de landmeter. Het werk is

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 11