14 36, biz. 56: verwijzing op lijst 78a naar archiefnr. hulpkaart „en veldwerk". Dit laatste is niet voorgeschreven en m.i. ook niet gewenst, omdat het verwarring kan geven met de verwijzing naar de grensbe palingsveldwerken (zie opschrift lijst). 4°) blz. 75Extracten 93 I.K. voor percelen ten name van de Staat „of N.V. Ned. Spoorwegen". Tenslotte moge mij nog een opmerking uit de pen vloeien, nl. be treffende de bronvermelding. Deze is hier en daar aangegeven, doch het lijkt mij toe, dat vele der toekomstige gebruikers van het boekwerk gediend zouden zijn door een iets uitgebreidere vermelding van de. bron waaruit de gegevens geput zijn. Hoe dikwijls komt het in de praktijk nl. niet voor dat men de juiste bewoordingen van aanschrijvingen of circulaires wil (of moet) nagaan met het oog op een juiste interpreta tie. Wellicht kan hiermede bij een volgende uitgave rekening worden gehouden Met bewondering voor de nu en in het verleden door de schrijver gepresteerde arbeid neem ik thans afscheid van dit boek, dat ik ten zeerste kan aanbevelen, en laat het gaarne aan de gebruikers over of zij met hun oordeel mijn beschouwingen zullen onderschrijven. v. d. B. W.P.N.R. 415314. De betekenis van de doorhaling van hypothecaire inschrijvingen en een opsomming van verschillende beslissingen van de Minister van Financiën en rechterlijke uitspraken betreffende de wijze waarop die doorhaling plaats heeft, door J. G. J. van Mourik. Een uitvoerig artikel, dat deze materie in finesses behandelt en dat wel nimmer tevergeefs zal worden geraadpleegd bij doorhalingsmoeilijkheden, omdat het daar in gegeven overzicht zo volledig is. W.P.N.R. 4156. Op blz. 422/3 worden de volgende rechterlijke uitspraken vermeld Ktg. Dordrecht, 25 April 1946, NJ 1940, nr. 497, over de bevestigend beantwoorde vraag of een kerkgebouw, los van de grond verkocht onder voorwaarde dat de opstal t.z.t. zou worden geamoveerd indien verkoper dit wenste, een onroerende zaak blijft. Rb. Zwolle, 13 October 1948, NJ i949> nr- 604, gaat over een vor dering tot handhaving in het bezit van enige percelen land. Eiser be hoeft geen daden te stellen waaruit zijn wil om bezitter te zijn ondub belzinnig volgt. Voldoende werd geacht de stelling, dat de percelen door hem werden beweid, gehooid en gemest. Niet nodig dat gedaagde zich zelf het bezit heeft aangematigd, doch voldoende geacht voor de ontvankelijkheid van de vordering, dat gedaagde het bezit van eiser betwistte en er inbreuk op maakte. Zouden de litigieuse percelen een openbare weg vormen, behorende aan de gemeente, dan zou dit in de weg staan aan de bezitsmogelijkheid door eiser. W.P.N.R. 4157I8. „Het duplexhuis in het coöperatief flatbouwsysteem en te zijner tijd

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 16